
bruinrood, eerst bol, dan vlak, stomp of stomp-bultig
met aanv. omgebogen, behaarden rand; plaatjes eerst
wit, later roodachtig. In naaldbosschen. Najaar. Alge
meen. Verspreid en in groepjes . . . .
Tr. i m b r i c a t u m Fr. DakpanachUge Tr
22 Vleesch bleek rozerood (vooral onder aan den steel)
hoed eerst bol, dan vlak, stomp, wat kleur en vorm
betreft afwisselend, meest witachtig, aschgrauw of
blauwachtig, door droogte gebarsten, 4—10 c.M. breed;
Steel ongelÿk dik, 6 - 8 c.M. hoog, kaal of door aangedrukte,
zwartachtige vlokken schubbig; plaatjes witachtig
onveranderlÿk; reuk naar zeep. Op beschaduwde,
zandige plekken. Aug. —Oct. Algemeen
. T r. s a p o n a c e u m Fr. Zeepachtige Tr.
Vleesch wit. . . 23
23 Plaatjes aanv. witachtig, dan roodachtig; hoed 6—8
c.M. breed, aschgrauw-roodachtig, in ’t midden dikwijls
gebarsten en schubbig; steel to t 8 c.M. hoog, vezelig
gestreept of met kleine schubbetjes. Op zandigen
bodem tusschen gras. Niet algemeen. Najaar
................................................ T r. s u d u m Fr. Droge Tr.
Plaatjes witachtig, nooit roodgevlekt; hoed sterk bultig,
door droogte gebarsten, 2Vs c.M. breed, donkergrÿs in
’t midden donkerder; steel 4—6 c.M. hoog, bÿna gelÿk
dik, witachtig. Op grazige plekken. Niet algemeen. Najaar.
T r. a t r o c i n e r e u m Pers. Zwartgrauwe Tr.
24 Plaatjes (ten minste aanv.) paars of blauwachtig . 25
Plaatjes anders gekleurd of wit . . . . 2 7
25 Hoedrand aanv. omgerold en vlokkig-berÿpt; hoed 10—14
c.M. breed, wat kleur betreft zeer veranderlÿk, aschgrauw,
witpaars, paars enz.; steel bÿna knollig, vlokkig,
wit en paars gestreept, 2 |- - 8 c.M. hoog, 2 c.M. dik;
plaatjes vuilpaars. Op beschaduwde en open plekken.
Najaar. Vrÿ a l g e m e e n ......................................................
T r. p e r s o n a t u m Fr. Vermomde Tr.
Hoedrand aanv. niet vlokkig en omgerold . , 26
26 Plaatjes paars, later bruin, grauw of witachtig; hoed
eerst klokvormig, ten laatste neergedrukt, bultig en
golvend, met vocht doortrokken, 6 c.M. breed, aanv.
bruin of vleeschrood-paars, later soms vuilbruin met
zacht gestreepten rand; steel vezelig-gestreept, onderaan
gezwollen, bovenaan 6, onderaan tô t 10 m.M. dik,
kleur als van den hoed. Op grazige plekken. Najaar.
Niet algemeen . T r. s o r d i d u m Hr. Vuile Tr.
Plaatjes paars-blauwachtig, later roodachtig; hoed dun,
eerst bol, dan vlak en neergedrukt, stomp, kaal, vochtig,
6—10 c.M. breed, eerst bruinpaars, later roodachtig,
met dunnen, omgebogen, naakten rand ; steel bovenaan
eenigszins meelig, gelijk dik, kleur als van den hoed,
6 - 9 m.M. dik. Reuk zuurachtig. In naaldbosschen.
Niet algemeen. . T r. n u d u m Bull. Naakte Tr.
27 Steel paars; hoed aanv. gedrongen, later bol-vlak,
stomp, kaal, vochtig, wit, met aanv. ingerolden rand;
plaatjes wit; sporen bleek rozerood. Bÿ Haarlem onder
iepen tusschen gras o n t d e k t ..............................................
T r. a n s e r i n u m HL Bat. Ganzen Tr.
Steel niet p a a r s ....................................................................28
28 Hoed geheel zuiver wit, of slechts in ’t midden eenigszins
g e e la c h tig ....................................................................29
Hoed nooit zuiver wit, steeds m. of m. gekleurd . 30
29 Hoed zuiver wit, 2 - 5 c.M. breed, aanv. bol, dan vlak,
vochtig, met afstaanden, naakten rand ; steel hol, kraak-
beenachtig-taai, wit, wortelend, glad, en kaal; reuk naar
meel. In bosschen. Zeldzaam.............................................
T r. 1 e u c 0 c e p h a 1 u m H?l Hr. met witten hoed.
Hoed wit, in ’t midden soms geelachtig, eerst bol, dan
vlak en neergedrukt, ong. 8 c.M. breed, met aanv. om