
Fig. 7. Lepiota lenticularis
Lasch. De
onderring a. sclieurt,
door het zieh nitsprei-
den van den hoed, van
den randlos. (Eenjeug-
dig exemplaar op R
der nat. gr.)
uitgespannen, en scheurt het, bij ,
het breeder worden van den hoed,
van diens rand los, om in den vorm
van een ring aan den steel te blijven
hangen (flg. 7), dan geeft men het
den naam van o n d e r r i n g ( a n n
u l u s i n f e r u s). Is het in den
beginne niet tusschen steel en
hoedrand uitgespannen, maar loopt
het van den top des steels trech-
tervormig over de lamellen naar
den hoedrand toe, om zieh daarvan
later af te scheuren, en in den
vorm van een manchet aan den
Steel te blyven hangen (fig. 6, c. c.
en flg. 1 e.), dan noemt men het
b o v e n r i n g of a n n u l u s s u p
e r u s. De onderring vertoont ook
weder in de wijze waarop hij los-
scheurt, by enkele geslachten een kleine afwijking van
de hierboven beschrevene. Het kan namelijk gebeuren,
zooals by de geslachten
C o r t i n a r i US
en H y p h o l o m a ,
dat hy niet geheel
van den hoedrand
los raakt (fig.
8. a), maar daaraan
gedeeltelyk'* hangen
blijft. In dit geval
geeft men hem den
naam van cor t i na
(g 0 r d y n of v o o r-
h a n g). Dit is een
Fig. 8. Cortinarins_ collinitus Fr. ^^i^onder teedervlies,
Een volwassen en een jong exemplaar; ’
a. cortina of goi’dijn. ()^ nat. gr.) uit zeer fijne spinnewebachtige
draden samengesteld; het is echter bij de volkomen
ontwikkelde soorten, die het aanvankelijk bezitten,
somtijds niet terug te vinden.
Bij vele Plaatzwammen welke voorzien zijn van een
algemeen hulsel, treft men ook een bizonder hulsel aan.
Het geslacht A m a n i t a heeft ons hiervan een voorbeeld
gegeven. (fig. 1. e. en /).
Bij de verdeeling der A g a r i c a c e e ö n wordt voorna-
melijk veel gewicht gehecht aan de kleur der sporen, en
de wijze van aanhechting der lamellen. Deze geschiedt
op zes verschillende wyzen,
zooals door fig. 9 wordt
aangetoond. Raken de
plaatjes den steel niet aan,
dan noemt men ze vri j,
(fig. 9. a ) ; a a n g e h e c h t ,
wanneer zij ontstaan in
den hoek, gevormd bij het
» T ri“ S ''- aanhechtingspunt van steel
geliecht; c. bochtig; d. aange- en hoed (fig. 9. &); b 0 c h-
groeid; e. nitgerand;f. afloopend. ^ ^^^nneer zij vrij zijn,
doch bij den steel een bocht vormen (fig. 9. c); a a n g e -
g r o e i d, wanneer zij over hun geheele breedte tegen den
Steel aanzitten; (fig. 9. cZ); a f l o o p e n d , wanneer zij over
een korter of langer gedeelte van derl steel, naar diens
voet toeloopen (flg. 9. / ) ; u i t g e r a n d eindelijk wanneer
hun zoom achteraan bochtig is ingesneden (fig. 9. e).
Naar de kleur der sporen worden de plaatzwammen in
vier sectien verdeeld; het is dus overbodig te zeggen, dat
op dit kenmerk veel acht moet gegeven worden. De beste
wijze om die kleur te leeren kennen, is de zwammen, met
de plaatjes naar beneden gekeerd natuurlijk, op donker-
gekleurd papier te piaatsen, of daarop alleen de hoed, nadat
men hem van den steel heeft afgebroken te leggen
(fig. 10). Na verloop van enkele uren reeds, of op den
volgenden dag, zal men zoodoende de sporen, welke van