Fig. 12. Lactarius torminosus Fr.
(34 nat. gr.)
Melksap reeds aanv. scherp
naaldbosschen. Vrÿ
algemeen. Ju li-O c t.
L. d e l i c i o s u s L.
. Smakelijke L.
Melksap aanv. wit
of witachtig, onveranderlijk
of later van
kleur veranderend 2
2 Melksap zoet of wa-
terachtig, onveranderlijk
van smaak of
eerst later scherp
wordend . . 3
. 15
3 Melksap aanv. zoet of waterachtig, eerst later scherp
w o r d e n d ........................................................................ ........
Melksap nooit met scherpen nasmaak . . . 7
4 Melksap wit, o n v e r a n d e r l i jk ...........................................5
Melksap aanv. wit, later grijsachtig of geel . . 6
5 Reuk eigenaardig (als van bergamotolie); hoed 3 - 8 c.M.
breed, droog, dof, eenigszins schubbig, dun, bruin,
grauw of loodgrijs, ook met paars gewasschen, soms
eenigszins met gordels geteekend; steel dun, gevuld,
bleek, 4 — 8 c.M. hoog; plaatjes geelachtig-vleeschkleu-
rig, smal, een weinig afloopend. In naaldbosschen.
Vrÿ a l g e m e e n ........................................................................
• L. g l y c i o smu s Fr. Aangenaam ruikende L.
Geen reuk; hoed glad, min of meer kleverig, nooit met
gordels geteekend, fraai oranje; steel van dezelfde
kleur als de hoed, gevuld, kaal, onderaan dunner;
plaatjes aanv. geelachtig, later okerkleurig, dun, lang
afloopend. In bosschen. Vrij algemeen.
L- a u r a n t i a c u s H r . Oranje L.
ß Melksap aanv. wit, later geel; hoed 4 - 6 c.M. breed.
i-1
dun, vleezig, later neergedrukt, kleverig, in drogen toestand
glanzend, gewoonlijk min of meer met gordels
geteekend, roodgeelbruin, geel oranjeachtig of steenrood;
steel bleeker van kleur dan de hoed, glad, later
hol, 2—5 c.M. hoog; plaatjes aanv. geelachtig, later min
of meer vleeschrood of bleek kaneelbruin. Reuk aangenaam.
In bosschen. Vrij algemeen. Najaar.
. L. t h e i o g a l u s Bull. L. met zwavelgele melk.
Melksap aanv. wit, later grÿsachtig; hoed 2V2 —H c.M.
breed, aanv. bÿna bultig, later bijna trechtervormig
zonder of zeer flauw met gordels geteekend, grauw-
loodgrÿs, grauwbruin of grauwrozerood; steel grauw,
loodgrijs, soms roodgeelachtig, ten laatste hol, 2 —10 c.M.
hoog; plaatjes witachtig, later wit-geelachtig. In bosschen,
op grazige, vochtige plekken. Najaar. Niet algemeen.
. . . L. V i e t u s Fr. Verwelkte L.
7 Hoed kleverig, ten minste in jeugdigen staat. . 8
Hoed droog of slechts v o c h tig .......................................... 9
8 Hoed ong. 8 c.M. breed, flauw met gordels geteekend,
aanv. eenigszins kleverig, ten laatste droog, neergedrukt
en een weinig zijdeharig, kaneelkleurig, soms ook rood-
bruinachtig, in ’t midden donkerder; steel kaal, roestbruin,
sponzig-gevuld; plaatjes aanv. witachtig, later
rosachtig, met flauw purperen weerschijn. In bosschen.
Algemeen. Ju li—Sept.............................................
.................................... L. q u i e t u s Fr. Rüstige L.
Hoed 6 -1 3 c.M. breed, volstrekt zonder gordels, ten
laatste genaveld, met geruimen tijd ingerold blijvenden
rand, ledergeel, soms bleekvleeschrood, kleverig;
Steel van kleur als de hoed, gevuld, later hol ; plaatjes
bleek, later berijpt en met bleek-vleeschkleurigen weerschijn.
In bosschen. Ongemeen. Najaar.
.................................... L. p a 11 i d u s Pers. Bleeke L.
9 Reuk, vooral in drogen toestand, aangenaam, als van
Melilotus (H o n ig k la v e r ) ..................................................10
Ii«IS:l
fjil