T w e e d e l i j s t
TOT HET BEPALEN VAN BE GESLACHTEN
DER
Agaricaceeën of Plaatzwammen.
Sporen wit, witachtig of zeer flauw geel of rozerood getint
Serie a. Le u c o s p o r e e ë n of Wi t s p o r i g e n .
Sporen rozerood of zalmkleurig.............................................
. Serie b. Rh o d o s p o r e e ë n of Ro o ds por i ge n.
Sporen okerkleurig, roest- of geelbruin . . . .
. Serie c. Oc h r o s p o r e e ë n of B r u i n s p o r i g e n
Sporen zwart, of bruin- of zwartpurper . . . .
. Serie d. Me l a nos por e e ë n of Zwa r t s p o r i g e n .
L e u c o s p o r e e ë n of Wi t s p o r i g e n .
1 Vruchtlichaam vleezig (tot vliezig). Rottende vergankelijke
zw am m e n ......................................................................2
Vruchtlichaam meer of minder lederachtig of taaivleezig.
Blijvende of verdrogende zwammen. . . . 1 4
2 Plaatjes meer of minder wasachtig, nauwelÿks in twee
blaadjes v e rd e e lb a a r.............................................................3
Plaatjes vliezig, zacht, met scherpen rand in twee
blaadjes v e rd e e lb a a r .............................................................7
3 Zwammen welke op andere rottende zwammen woe-
ke]-en; plaatjes vleezig, dik, ongelijk met stompen
z o om ............................................. Gesl. 15. N y c t a 1 i s.
Zwammen welke niet op andere soorten woekeren,
doch op den grond of op hout leven . . . 4
4 Plaatjes bij verwonding melk afscheidend, meer of minder
afloopend, dikwyls vertakt. Gesl. 12. L a c t a r i u s .
Plaatjes niet m e lk g ev en d ....................................................5
5 Plaatjes afloopend, met stompen zoom, gaffelvormig
verdeeld, dikwyls o n d u id e lijk .............................................
Gesl. 14. C a n t h a r e l l u s .
Plaatjes bladachtig, niet gaffelvormig verdeeld, dikwijls
g e v o r k t ............................................................................... 6
6 Plaatjes droog, broos, hard; steel meest kort
Gesl. 18. R u s s u l a .
Plaatjes zacht, wasachtig, d i k ..............................................
Gesl. 11. H y g r o p h o r u s .
7 Steel zÿdelings, uitmiddelpuntig of ontbrekend. Vleezige
of vliezige zwammen, welke aan boomstammen
g r o e i e n ........................................ Gesl. 10 P l e u r o t u s .
Steel middenstandig . . ’ ...........................................8
8 Steel vleezig . . . .
Steel kraakbeen- of hoornachtig
9
12
9 Steel voorzien van een ring en een beurs .
Gesl. 1. A m a n i t a .
Steel met een beurs, doch zonder ring . . . .
......................................................Gesl. 2. A m a n i t o p s i s .
Steel zonder beurs, maar met een ring . . . 1 0
Steel zonder beurs noch r i n g .........................................U
10 Hoed vrij van den steel, plaatjes vrÿ of bijna vrÿ
............................................................... Gesl. 3. L e p i o t a .
Hoed niet vrij van den steel ; d.i. er mede samenvloeiend
en er moeielijk van af te scheiden; plaatjes afloopend
of aangegroeid . . . . Gesl. 4. A r m i 11 a r i a.
11 Plaatjes afloopend of aangegroeid, doch niet bochtig .
..............................................................Gesl. 6. Cl i t o c y b e .
Plaatjes bochtig . . . Gesl. 5. T r i c h o l oma .
"’T
II
f ■ J
f ;|
’i 'I
‘i',