
133
kig, wit, soms bleek rozerood getint; steel 3 - 4 c.M.
hoog, zÿdestandig, onderaan versmald, van kleur als
de hoed; plaatjes gevorkt, afloopend; mycelium rozerood
of lila. Op pikenhout. In ons land slechts op een den-
nehouten paal, in de broeikas der Victoria regia in den
plantentuin te Amsterdam aangetroffen.
Ce.. .
. P. c o c h l e a r i s Pers. Lepelvormige P.
Gesl. 19. Lenzites Fr.
Op hout van naaldboomen
. . * . . 2
Op hout van loof boomen 4
Hoed ong. 2 c.M. breed,
tot 12 c.M. lang, duidelÿk
met banden geteekend,
stÿf harig, kastanjebruin,
met aanv. geel-oranjeach-
tigen, later roestkleurigen
rand en plaatjes; plaatjes
Fig. 19. Lenzites betulina Pr. tamelijk dik, vergroeiend.
a. een plaatje {% nat. gr.). Algemeen op takken, stammen
enz. van naaldboomen. Het geheele jaar door.
L. s a e p i a r i a Fr. Schütting L.
Hoed niet of slechts onduidelÿk met banden geteekend 3
3 Plaatjes houtkleurig, herhaaldelÿk vergroeiend; hoed
viltig, in ’t midden grÿsachtig, aan den rand donkerroest-
kleurig, onduidelÿk met banden geteekend. Op dennestammen.
Vrÿ a lg em e en ......................................................
L. P i n a s t r i Kalchbr. Dennen L.
Plaatjes blauwachtig-grauw berÿpt, ongelÿk; hoed 2 — 7
c.M. lang, aanv. bruin-viltig, ten laatste kaal, grauw-
zwartachtig, soms onduidelijk met gordels geteekend.
Op planken, balken enz. van sparren. Overal algemeen.
Bÿna het geheele jaar door.....................................
. L. a b i e t i n a Fr. Sparren L.
4 Kleur der banden scherp afgescheiden; hoed- ong. 2V2
c.M. breed, fluweelig, met verschillend gekleurde, hooge
banden geteekend en met witachtigen rand; plaatjes
breed, ongelijk, vergroeiend, met witte, scherpe, later
ingescheurde snede. Vruchtlichamen meestal dakpans
gewÿs over elkander groeiend. Op boomstronken. Al
gemeen . . . L. v a r i e g a t a P r. Bonte L
Hoed • eenkleurig of met bÿna eenkleurige banden ge
t e e k e n d ...............................................................................5
5 Hoed tot 5 c.M. lang, dun, lederachtig, met stÿf-op-
staande haren bezet, witachtig, met banden geteekend ;
plaatjes aanv. wit, later bleek, breed, ongelÿk en vertakt.
Op boomstammen en stronken. Niet zeer algemeen.
............................................. L. f 1 a c c i da Fr. Slappe L.
Hoed tot 9 c.M. lang, vast, kurk-lederachtig, min of
meer duidelÿk met banden geteekend en viltig, bleek,
dan vuilgrÿs, soms ook met bruin gewasschen; plaatjes
vuilwit, enkelvoudig of een weinig vertakt, later
met scherpe snede. Op boomstammen en stronken.
Voornamelijk op die van berken. Het geheele jaar door.
Algemeen . . L. b e t u 1 i n a P r. Berken L.
Gesl. 20. Sehizophyllum Fr.
- &.
Fig. 20. Sehizophyllum commune
Fr. a. voor- en achterzijde van een
exemplaar; h. plaatjes. (34 uat. gr.)
Hoed IV2 -4 c.M-
breed, aanv. wit, wol-
lig-donzig, later stÿf
harig, gewoonlÿk zit-
tend, zelden to t een
korten steel versmald ;
hoedrand naar binnen
omgebogen, dikwÿls
gelobd; plaatjes vertakt,
grijs, later grÿs-
roodachtig, ten laat.