
bosschen. In ons land slechts bij Arnhem aangetroffen.
Groeit ook op rottend h o u t .............................................
0. i n f u n d i b u l i f o r m i s Scop. Trechter vor mige G.
Steel 5—6 c.M. hoog, hol, oranje-geelbruin, later met
holten, kaal; hoed I 34 —6 c.M. breed, aanv. neergedrukt,
later trechtervormig, vlokkig of schubbig, bruinachtig,
door verdroging verbleekend, gelobd en gegolfd; plaatjes
geel of rookgrauw. In bosschen. Niet algemeen.
.0 . t u b a e f o r m i s Fr. Trompetvormige G.
4 Plaatjes wit, dicht bijeen; hoed ong. 234 c.M. breed,
vlokkig, aschgrauw-zwartachtig, eerst bultig, later neergedrukt;
Steel rolrond, bleeker dan de hoed. In naaldbosschen,
tusschen mos. Zomer, najaar
.................................... 0. u m b 0 n a t u s Fr. Bultige G.
Plaatjes geel of oranjeachtig . . . . . 5
5 Geheel geel; steel onderaan dunner wordend; plaatjes
wijd uiteen; hoed 3 - 5 c.M. breed, glad, aanv. bol, ten
laatste trechtervormig, met bochtigen rand; ruikt eenigszins
naar abrikozen. In bosschen (voornamelÿk naaldbosschen).
Algemeen. In groepjes. J u n i - Oct.
............................................. C. c i b a r i u s Fr. Eetbare G.
Geheel fraai oranje; steel dikwijls eenigszins gekromd,
onderaan later soms zwartachtig; plaatjes dicht bÿeen,
donkerder van kleur dan de hoed; hoed 5 - 8 c.M.breed,'
dunviltig, golvend, aanv. bol, later vlak of neergedrukt.
In bosschen, ook naaldbosschen. Algemeen. Aug.-Oct.
C. a u r a n t i a c u s Wulf. Oranjekleurige G.
6 Steel kort, onderaan behaard; hoed I - 2V2 c.M. breed,
bÿna vliezig, slap, horizontaal uitgespreid, spatelvormig,
kaal, aanv. bleekbruin, later vuilwitachtig of aschgrauw,
naar den rand met een nog donkerder band geteekend;
plaatjes van kleur als de hoed. Op mossoorten. Aug.—
najaar. Algemeen.......................................................................
0. m u s c i g e n u s Fr. Op mos groeiende G.
Steel als met dauw bedekt, kort; hoed vliezig, tongvormig,
opstÿgend, zÿdeharig, grÿs, zonder band;
plaatjes plooivormig, gevorkt. Op zandigen bodem.
Najaar. . . . 0. g 1 a u 0 u s Hr. Zeegroene G.
7 Hoed wit-aschgrauw, 6 -1 0 m.M. breed, vliezig, uitgespreid,
gelobd, aan de rugzijde met myceliumdraden
vastzittend; plaatjes netachtig verbonden, witachtig of
met bleek-geel gewasschen. In bosschen, op mos.
Algemeen. April tot Nov....................................
C. r e t i r u g u s Hr. Netachtig geplooide G.
Hoed wit, 5 - 8 m.M. breed, bÿna vliezig, bekervormig,
met een kort steeltje vastzittend; plaatjes van uit een
centraal punt entspringend. Op mos. In ons land slechts
op Eurhynchium (Hypnum) Stokesii gevonden
• G. b r y o p h i l u s Hr. Moslievende G.
Gesl. 15. Nyetalis Hr.
Hoed 174 c.M. breed,
vlokkig bestoven, daaronder
okergeelbruin; plaatjes
vuilwit, aangegroeid; steel
272 c.M. hoog, gevuld, wit
berÿpt, later bruinachtig;
plaatjes stÿf, dik, plooivor-
mug, soms ontbrekend. Op
rottende Plaatzwammen.
In ons land slechts op Russula
nigricans aangetroffen,
N. a s t e r o p h o r a Hr.
Ster drag ende N.