
10 Hoed 2 - 5 c.M. breed, kleverig, aanv. kegelvormig, ten
' laatste uitgespreid, glad, isabelkleurig i n ’t midden bruin ;
steel 5—7 c.M. hoog, vezelig, later pijpachtig, bovenaan
berÿpt, aanv. witachtig, dan roestbruin; plaatjes uitgerand,
dun, dicht bÿeen, kleikleurig later roestbruin. In
naaldbosschen of op zandige plekken. Najaar
. H. m e s 0 p h a e u m Hr. In ’t midden bruine H.
Hoed ong. 3 c.M. breed, met eene taaie slÿmlaag be-
' dekt, bol, dan uitgespreid, isabelkleurig; steel pÿpach-
- tig, wit-zÿdeachtig, bovenaan berijpt; plaatjes 6 - 1 1
m.M. breed, dicht bijeen, aanv. bleek rozerood, later
kleikleurig. Tusschen gras. Zeldzaam . . . .
H. v e r s i p e l l e Hr. H. met veranderlijke opperhuid,
Gesl. 32. Flammula Hr.
1 Hoed niet kleverig. Op hout van naaldboomen . 2
Hoed vochtig, kleverig of aanv. kleverig. . . 3
2 Plaatjes breed, goudgeel, later geebkaneelkleurig; hoed
2V2~ 1T c.M. breed, bol-vlak, zeer stomp, eenigszins vlokkig
schubbig, goudgeel-bruin, aan den rand bleeker en
glanzend; steel 6 c.M hoog, 6 -1 1 m.M. dik, dikwÿls
saamgedrukt, met holten en voren, wortelend; vleesch
geel. Gewoonlijk op rottende stammen van naaldboomen,
soms ook op de aarde. In ons land slechts in
den plantentuin te Amsterdam gevonden
F 1. s a p i n e a Hr. Dennen FI.
Plaatjes wit-geelachtig, later geelbruin gevlekt; hoed
ong. 5 c.M. breed, vleezig, bol-vlak, droog, kaal, glad,
geelbruin of geel-oranje, meest verbleekend; steel zeer
bleek-bruin, zÿdeachtig, dan vezelig gestreept; vleesch
witachtig. Op dennehout. Zeldzaam. In zoden en groepjes.
. . FI. p e n e t r a n s Hr. Indringende FI.
•SHoed .e n steel, zwavelgeel; hoed 2Vs c.M. en meer
breed, vochtig, kaal, met duidelÿken sluier; steel inge-
groeid-schuhbig; plaatjes aangegroeid, met één tandje
afloopend, bleek geel-kleikleurig. Op rottend eikehout
aangetroffen. PI. i n a u r a t a Smith. Vergulde FI.
Hoed en steel niet zwavelgeel. . . . . 4
4 Hoed niet grooter dan 2 c.M., wit, kleverig, in drogen
toestand zijdeachtig, met naakten rand, vleezig, bol-
vlak; steel ong. 2 c.M. hoog, ongelijk, gevuld, gekromd,
glad, bijna kaal, onderaan verdund; plaatjes aanv. wit,
dan lederkleurig, dicht bijeen. In naaldbosschen. Zelff
zaam. Oct. PL h e lo m o r p h a Hr. Spijkervormige FI.
Hoed tot 8 c.M. b r e e d ............................................... * 5
5 Steel 6 -1 1 c.M. hoog, onderaan een weinig verdund,
vezelig, geel, later verbleekend, met zeer duidelÿke
cortina; hoed ong. 6 c.M. breed, vlak of zwak-bultig,
glad, zeer kleverig, geelachtig, in ’t midden donkerder;
plaatjes geelachtig, dan roestbruin; vleesch geel, met
groen gewasschen. In naaldbosschen. In ons land op
een grasperk in den plantentuin te Amsterdam aangetroffen.
. P 1. s p u m 0 s a Hr. Schuimende FI.
Steel 6 - 8 c.M. hoog, gelijk dik, schubbig, witachtig,
later rosachtig-vezelig; hoed 6 - 8 c.M. breed, bol-vlak,
stomp, glad, zeer kleverig, witachtig, in ’t midden kleikleurig;
plaatjes witachtig, dan kleikleurig. Tusschen
rottende bladeren. Najaar. Zeldzaam , - .
..................................................... 1 e n t a Pers. Taaie FI.
Gesl. 33. Naueopia Hr.
1 Hoed aanv. steenrood, later grijsbruin of isabelkleurig,
aanv. kegelvormig, dan bol, ten laatste uitgespreid en
om het bultje neergedrukt, weinig kleverig, kaal; steel
_ wit, vezelig, bovenaan berÿpt; plaatjes wit- of geelachtig,
met een tandje afloopend. Op veengrond op moerassige
plekken. Z e l d z a a m ....................................... ■ .
. . N. s c 0 r p i 0 i d e s Hr. Schorpioenvormige, N.