
roestbruinachtig wordend; hoed 1 0 -1 5 c.M. breed,
vleezig-sponzig, veelvormig, bruin-rosachtig, aangedrukt-
stÿfharig met witten, dunnen rand. Op dennehout.
Te Lochern op een denneplank gevonden
. P. W e in m a n n i P r. P . van Weinman.
53 Poriën klein, rond, met scherpe, gave wanden ; hoed gedrongen,
kussenvormig, bobbelig, met versmalde steelvormige
basis en ingebogen rand, witachtig en wit-
achtig-stÿfharig, ongev. 8 c.M. breed; buisjes van den
hoed af te scheiden. Aan oude stammen
.................................... P. s p u m o u s Sow. Schuim P.
Poriën heen en weer gebogen, wit, met ingescheurde
randen; hoed tot 7 c.M. breed, aanv. vleezig-sponzig,
later kurkachtig, stÿf-kortharig, wit, dan geelachtig,
met scherpen rand; verschillend gevormd en meest
dakpansgewÿze groeiend. In naaldbosschen op dennetakken
. . . P. b o r e a l i s P r. Noordelijke P.
54 Hoed zÿdestandig gesteeld, aanv. kurk-, dan houtachtig,
waaiervormig, rimpelig-gevoord, aanv, goudgeelachtig,
dan kastanjebruin-bloedrood, ten laatste evenals de
steel vernisachtig glanzend; steel van kleur als de hoed;
poriën klein, wit, later kaneelkleurig. Aan stammen
en stronken . . P. 1 u c i d u s P r. Blinkende P.
Hoed Z i t t e n d ....................................................................55
55 Hoed met een harde korst bedekt; vleesch gekleurd;
poriën gewoonlÿk b r u i n ..................................................56
Hoed met een dunne, bijna glanzende korst bedekt;
vleesch wit; poriën wit; buisjes slechts zelden to t lagen
vergroeid (P. c 0 n n a t u s hi. 237) . . . . 6 4
Hoed achteroverliggend, berand ; poriën bleek roodachtig,
roestbruin of b r u i n ...........................................................67
56 Hoed bÿna geheel achteroverliggend, slechts aan den
smallen, afstaanden, stompen rand vrÿ, kaneelkleurig-
grÿsachtig, later bruin of bruinachtig wordend; poriën
roest-kaneelkleurig; vleesch geel of roestkleurig. Aan
wilgestammen. Algemeen. Najaar....................................
.......................................... P. s a 1 i c i n u s P r. Wilgen P.
Hoed niet a c h te ro v e rlig g e n d ......................................... 57
57 Aan den voet van oude Ribes- (aalbessen) of Evonymus-
(kardinaalsmuts) s t a m m e n ..........................................58
N i e t .......................................................................................59
58 Aan den voet van oude Evonymusstruiken. Hoed
zittend of uitgespreid-teruggebogen, ook enkele hoeden
dakpansgewÿze boven elkander, vlak-bol, concentrisch
gevoord, kastanjebruin, later kaal, zwartachtig met
scherpen rand, 2 - 6 c.M. breed, 1 c.M. dik; poriën klein,
geelbruin-kaneelkleurig. Bÿ Valkenburg aangetroffen .
P. E V 0 n y m i Kalchhr. Kardinaalsmuts P.
Aan den voet van oude Ribesstruiken. Hoed verschillend
in vorm, gewoonlÿk meerdere dakpansgewÿze
groeiend, tot 12 c.M. breed, fluweelig-behaard, aanv.
roestbruin, dan omberbruin; poriën klein, geelbruin;
vleesch geelbruin, Algemeen. Najaar . . . .
. P. R ib i s Schum. Aalbessenboom P.
59 Poriën wit, door aanraking roodachtig, later geelachtig
wordend; buisjes stroogeel; vleesch ledergeel; hoed
vlak, kurk-houtachtig, met concentrische voren, grauw-
berÿpt, aan den rand met verschillend gekleurde
handen geteekend. Aan boomstammen, gewoonlijk aan
beuken en eiken. Niet a lg em e e n ....................................
. P. m a r g i n a t u s Fr. Berande P.
Poriën min of meer roestkleurig, aanv. soms grauw-
geelachtig berÿpt....................................................................60
60 Hoed zwart of k a s ta n j e b r u in ........................................ 61
Hoed rookkleurig, grijsachtig, of ten laatste bruinzwartachtig
of grauw werdende................................................. 62
61 Hoed zwart, glanzend, kussenvormig, concentrisch gevoord,
kaal, met zeer harde korst, ong. 5 - 8 c.M. breed;