
zwart-aschgrauw. Langs wegen, in weilanden enz. In
groepjes. Vrÿ a lg em e e n ......................................................
. P s . a t o m a t a Fr. Ps. met atomen.
Gesl. 50. Gomphidius Pr.
1 Plaatjes aanv. bleek, dan olÿfachtig,
eindelÿk omberbruin
met purper gewasschen;
vleesch bruinachtig; hoed 5—
10 c.M. breed, kleverig, bruin-
ros, ten laatste uitgespreid,
hol; steel 7—10 c.M. hoog,
1 — 1V4 c.M. dik, vezelig-schub-
hig, geel-okerkleurig, of bleeker
dan de hoed; cortina
vlokkig, vergankelÿk, niet kleverig.
In naaldbosschen. Algemeen
....................................
Fig. 34. Gomphidius
viscidus Fr. uat. gr.).
G. V i s c i d u s Pr. Kleverige Q.
Hiervan komt nog eene varieteit t e s t a c e n e Pr. voor
met kleineren hoed, en in- en uitwendigen steenrooden
steelvoet.
Plaatjes aanv. wit, dan grÿsachtig en door de sporen
donker bepoederd; vleesch niet bruinachtig . . 2
2 Hoed nooit grooter dan 3 c.M., aanv. kegel- dan half-kogelvormig,
bruin-wÿnrood, met grauw-bruine taaie slijmlaag
bedekt, welke op den hoedrand of aan den top
van den steel zwartachtige vlekken achterlaat; steel gekromd,
bleek, gewoonlÿk hont; plaatjes ten laatste door
de donker gekleurde sporen bepoederd. In naaldbosschen.
Zeldzaam . . G. g r a c i 1 i s Berk. Tengere G.
Hoed 4—10 c.M. breed, hol-stomp, ten laatste uitgespreid
of neergedrukt, met dikke, taaie slijmlaag he-
dekt, gewoonlÿk bruin-purper; steel bovenaan wit, on-
deraan in- en uitwendig geel, kleverig; cortina kleverig ;
plaatjes later door de sporen zwart bestoven. In naaldbosschen.
Algemeen. Ju li—Oct.............................................
• G. g l u t i n o s u s Pr. Lijmerige G.
Hiervan komt nog eene varieteit r 0 s e u s Pr. voor,
met rozerooden hoed en in- en uitwendigen roodachtigen
steelvoet.
Fam. II. Polyporaceeën of Buiszwammen.
Zwammen waarvan het vruchtlichaam gesteeld of zittend,
en gewoonlijk hoed-, hoef-, scherm-, of korstvormig
is. Het hymenium bedekt de binnenzijde van buisjes,
poriën, doolhofachtig-gewondene gangen, of anders gevormde
holten. Slechts een enkel geslacht (S o ie nia), ontwikkelt
geen waar vruchtlichaam. De zwam bestaat hier slechts
uit kleine, onder elkander vrÿe buisjes.
1 Een waar vruchtlichaam ontbreekt. Zwammen welke
uit zeer kleine (1 — 2 m.M.) dicht bÿeenstaande, onder
elkander vrÿe buisjes bestaan. Gesl. 1. So l e n i a .
Vruchtlichaam a a n w e z ig ....................................................2
2 Het hymenium bedekt de binnenzÿde van tegen elkander
aangedrukte b u i s j e s ....................................................3
Het hymenium bedekt de binnenzÿde van onder elkander
vrÿe buisjes, van holten welke door netvormig
vereenigde plooien ontstaan zijn, of van diepe, doolhof-
achtig-gewonden g a n g e n ....................................................5
3 Buisjes gemakkelÿk van het hoedvleesch af te scheiden.
Vruchtlichaam vleezig, hoedvormig, met middenstandi-
gen Steel. Op de aarde, nooit op hout groeiende soorten.
< .......................................................Gesl. 2. Bo l e t u s .
Buisjes niet van het hoedvleesch af te scheiden. Op
hout of op de aarde groeiende soorten . . . 4