3 Plaatjes achteraan (bÿ den steel) versmald, min of
meer a flo o p e n d ......................................................................4
Plaatjes achteraan uitgerand . • . . . 5
4 Hoed eerst bol, dan bijna trechtervormig, 8—11 c.M
breed, glad en kaal, vuil ledergeel; steel krachtig, ong
6 c.M. hoog, onderaan dikker, vezelig-gestreept, m e ta f
hangenden ring; plaatjes wit, dicht bÿ elkaar staand
afloopend. Onder naaldboomen. Zeldzaam .
Arm. L a s c h i i Fr. Arm. van Lasch
Hoed uitgespreid, dikwÿls eenigszins bultig, 4—15 c.M
breed, gewoonlÿk honig-bruin, met gestreepten rand
en zwartachtige, harige schubben, (vooral in ’t midden
dicht bezet); steel 6 -2 0 c.M. hoog; ring vlokkig, afstaand;
plaatjes aangegroeid, met één tandje afloopend
bleek, later roodachtig gevlekt, meelig. In bosschen
aan boomstammen, (voorn. van beuken) stronken enz
Zomer—herfst. Algemeen.............................................
. Arm. m e l l e a Fr. Honigkleurige Arm. (Wat
grootte en kleur betreft zeer afwisselend.)
5 Steel vezelig-wortelend, naar onder sterk versmald,
meest kort, witachtig, met blÿvenden, vlokkigen ring;
hoed vleezig, vlak-bol, breed-bultig, 8—14 c.M. breed,
kaal, roodbruin, geelbruin of kastanjebruin, met witten
vezeligen rand; plaatjes breed. In bosschen. Niet algemeen.
Aug. tot n a j a a r ......................................................
.Arm. r 0 b u s t a M. & S. Krachtige Arm.
Steel niet wortelend, zeer kort, wit, met kleine
schubben, naar onder versmald; ring zeer onduidelÿk;
hoed stroogeel, soms met groenen weerschijn, vleezig,
stomp, min of meer onregelmatig, 6 — 7 c.M. breed,
schubbig, met aanv. viltigen omgerolden rand; plaatjes
bÿna vrij, smal. In naaldbosschen. Niet ongemeen.
Arm. 1 u t e 0 V i r e n s A. & S. Geelgroenachtige Arm.
t ■ 1
Gesl. 5. Tpieholoma Fr.
Fig. 5. Triclioloma eques-
tre L. (Va nat. gr.)
1 Hoed (in vochtige lucht)
kleverig . . . 2
Hoed nooit kleverig, droog
of slechts vochtig . 9
2 Hoed vleeschrood, soms
geel gevlekt, in ’t midden
korrelig, 2^—8 c.M. breed;
steel 2 — 6 c.M. hoog,
bovenaan schubbig, rozerood.
In bosschen. Najaar.
Zeldzaam .
T r. R u s s u l a Schaeff. Bussulaachtige Tr.
Hoed zuiver wit, hoogstens in ’t midden eenigszins
b ru in a c h tig ...............................................................................3
Hoed niet wit, anders gekleurd . . . . 4
3 Hoed 6—9 c.M. breed, kleverig, in drogen toestand
glanzend, wit; hoedrand aanv. naar binnen omgebogen;
Steel eerst gevuld, dan hol; reuk zeer onaangenaam.
Slechts een enkele maal bij P utten aangetroffen .
. T r. s p e r m a t i c u m Fr. Zaad Tr.
Hoed ong. 3 c.M. breed, kleverig, in drogen toestand
glanzend, wit of in ’t midden eenigszins geelachtig;
hoedrand recht; steel gelijk dik of eenigszins knollig,
aan den top zacht vlokkig; reuk aangenaam, flauw
anÿsachtig. Slechts bÿ Apeldoorn aangetroffen .
. T r. r e s p l e n d e n s Fr. Schitterende Tr.
4 Plaatjes bleek, witachtig, later geel- of grauwachtig,
zeer breed; hoed eerst bol, dan uitgespreid, 8—14 c.M.
breed, bruin- of zwartgrauw, zwart gestreept; steel
wit, gestreept, krachtig, ongelÿk dik, tot 2 Va c.M. breed.
In naaldbosschen. Niet ongemeen. Najaar .
T r . p o r t e n t o s u m Fr. Buitengewone Tr.
m