
deelt zieh die knots in een groot aantal takjes, waardoor
de zwam, die daarenboven niet zelden met de levendigste
kleuren (oranje, geel, rood enz.) prijkt, de sierlijkste
vormen aanbiedt, die nu eens aan een gewei of heestertje,
dan weder aan koraal doen denken.
De soorten der geslachten T y p hul a en Di s t i l l a ria
groeien alle op rottende bladeren of andere plantendeelen.
Zÿ onderscheiden zieh voornamelijk van Cl ava r i a door
hun veel geringer afmetingen en de zelfstandigheid van
hun vruchtlichaam, dat niet vleezig, maar, ten minste
aanvankelijk, zacht of wasachtig is.
Bij C a 10 c e r a, waarvan slechts twee soorten in ons land
gevonden worden, is het vruchtlichaam gelei-kraakbeen-
achtig, en bij vochtig weder kleverig, terwijl het door droogte
hoornachtig wordt.
De laatste of zesde familie der Hymenomyceten, die der
T r e m e l l a c e e e n of T r i l z w a m m e n , kenmerkt zieh
door de min of meer geleiachtige zelfstandigheid van het
vruchtlichaam, dat zeer afwisselend van vorm is. Wat den
bouw der basidiën betreft, wijkt deze wel eenigszins af van
die der overige Vlieszwammen, want terwijl zij bij de Tre-
mellaceeën naar gelang der verschillende geslachten, hetzij
door horizontale, hetzij door vertikale tusschenschotten
in meerdere cellen verdeeld zÿn, is dit bij de overige hier
behandelde Hymenomyceten nooit het geval.
Van het geslacht T r e m e 11 a (fig. 23), dat zeer afwisselende,
en meest onregelmatig gevormde, gelobde, ge-
kronkelde, gewondene of geplooide, geleiachtige vruchtlichamen
heeft, welke bij droog weder kraakbeenachtig
worden, maar door bevochtiging hun vroegeren vorm
weder hernemen, komt vooral de fraaie T r e m e 11 a
m e s e n t e r i c a zeer menigvuldig bij ons voor. Voor-
naraelijk na overvloedigen regen ontwikkelt zieh deze
zwam en vormt op doode takken, in bosschen, kron-
kelende, trillende, oranjeachtig-gele massa’s, welke door
hun vorm aan hersenwindingen herinneren; maar in
i 'nt
droge lucht geheel verschrompelen en
verharden. Tot het geslacht Exi -
d i a behoort de vreemde E x i d i a
g l a n d u l o s a , door de Engelschen
W i t c h e ’s B u t t e r genaamd. Zij
groeit bij voorkeur op oude eiken-
stammen, en vormt daarop geleiachtige,
afgeplatte of een weinig gekron-
kelde, aanvankelijk grauwwitte, later
zwartachtige, lichaampjes, welke in
Fig. 23. Tremella , , , , jj, mesenterica Retz. versehen staat een breedte van 3o- 7n
(nat. gr.) c.M. bereiken en tamelijk dik zijn,
maar door verdroging hun oorspronkelijke gedaante ver-
liezen, en zieh dan voordoen als een glinsterende, hoorn-
achtige korst.
De soorten welke tot het geslacht N a e m a t e 1 i a
behooren kenmerken zieh door de zelfstandigheid van het
vruchtlichaam, dat vaster is dan bij Tremella en uit een
vleezige kern, en het daaromheen liggende geleiachtige
hymenium bestaat. Na ema t e l i a v i r e s c e n s wordt
veel in onze duinen op doode takken van het bezem-
kruid, S a r o t h a m n u s S c o p a r i u s , gevonden. Zij
vormt daarop kleine, donkergroene, rondachtige kussen-
tjes, waarvan de meer of minder afgeplatte oppervlakte
eenigszins wrattig en gekronkeld is. Van de overige
Trilzwammen vermelden wij nog eene soort die tot
het geslacht H i r n e o 1 a behoort, H i r n e o l a A u r i c
u l a J u d a e of het Judasoor n.m., dat vroeger in
de geneeskunde tegen aandoeningen der oogen werd
gebruikt. Deze zwam groeit algemeen op oude Vlierstam-
men, in vochtige bosschen, en haar vorm is niet zonder
overeenkomst met dien van de oorschelp van den mensch,
van daar ook haar naam. In versehen staat vormt zij
gezellig groeiende, oor-, mossel- of lepelvormige, zittende
vruchtlichamen, die aan de buitenvlakte olijfachtig-grijs,
aan de binnenvlakte roodbruin of zwartachtig bruin gei'i
1'1
in ■r