
In bosschen, aan boomstronken en tussclien rottenden
plantenafval. In zoden. A u g .-S ep t. Niet algemeen.
M. d i s s i 1 i e n s Fr. Splijtende M.
Steel niet in naar boven omrollende riemen splijtend. 41
41 Plaatjes wit-grauw blauw of donker aschgrauw, met
verbleekenden rand; reuk sterk naar chloor; hoed klokvormig,
stomp, naakt, in vochtigen staat diep gestreept,
ongev. 2 - 5 c.M. breed, in drogen staat glanzend, zeer
afwisselend in kleur, (zwart-, rood- of geelachtig), steel
kaal, stÿf, breekbaar, glanzend, 8 c.M. hoog, onderaan
behaard, verschillend in kleur, (geel, aschgrauw, enz.)
Aan boomstronken, op rottend hout enz. Bÿna zodevormend.
Ju li—Nov. Algemeen . . .
....................................M. a 1 c a 1 i n a Fr. Chloor M.
Plaatjes witachtig of grijs..................................................42
42 Plaatjes dik, wÿd uiteen, grÿs, ten laatste wit bestoven,
door adervormige plooien verbonden; hoed
1 - 2 cM. breed, klokvormig, dan uitgespreid, geplooid-
gevoord, met breed, stomp eenigszins vleezig bultje,
bruinachtig-aschgrauw; steel 2 - 5 c.M. hoog, stijf,
gelÿk dik, glad en kaal, grauw- bruinachtig, aan den
top witachtig, onderaan wit stÿf-behaard. Op humus-
rÿken bodem en op grasvelden. Zeldzaam .
...........................................M. p 1 i c 0 s a Fr. Oeplooide M.
Plaatjes dun, witachtig, niet vergroeid; hoed klokvormig,
stomp, gestreept, bruinachtig-loodgrijs of grauw,
met bleekeren rand, U A -S c.M. breed; steel 6 -1 1 c.M.
hoog, fijn gestreept, grijs, glanzend, onderaan vezelig,
bÿna doorschijnend. In naaldbosschen. Zeldzaam. Naja
a r -w in te r . M. v i t r e a H r . Glasachtige M.
43 Hoed 2 -3 )4 c.M. breed, klokvormig, dan uitgespreid,
hygrophaan, kaal, flauw gestreept, in drogen toestand
glad en tinkleurig, in vochtigen staat grijs; steel
6—9 c.M. hoog, glad en kaal, glanzend, bleek, later
saamgedrukt; plaatjes grÿs-witachtig, grauwbruinachtig,
aderig verbonden. Op grazige plekken en tusschen mos
Zeldzaam. Najaar. M. s t a n n e a Fr. Tinkleurige M
Hoed 1 — 3 c.M. breed, hygrophaan, gevoord, klokvor
mig, bol, met breeden, stompen bult, kaal, rossig, bruin
achtig of grÿ sblau wach tig, verbleekend, met later zwart
achtigen rand; steel 6 c.M. hoog, ongelijk dik, kaal,
glanzend, eenigszins saamgedrukt, witachtig, onderaan
rossig-aschgrauw, plaatjes wit- of grÿsachtig, door adervormige
plooien verbonden. Tusschen het mos. Zeldzaam.
Najaar . M. A e t i t e s H r . Bloedsteen M.
Gesl. 9. Omphalia Fr.
1 Hoedrand aanv. naar binnen
omgebogen of omgerold . 2
Hoedrand aanv. recht, tegen den
steel aangedrukt; hoed aanv.
klokvormig . . . . 1 0
2 Plaatjes smal, zeer dicht bÿeen 3
Plaatjes smal, minder dicht bij-
een, bij den steel en bÿ den
hoedrand versmald . . 4
Plaatjes breed, zeer wÿd uit elkander,
gewoonlijk zeer dik . 8
Fig. 9. Omphalia umbellifera
L. (nat. gr.)
3 Hoed 2—8 c.M. breed, hygrophaan, slap, kaal, blauwachtig,
in drogen staat witachtig, genaveld, met gestreepten,
eenigszins golvenden rand; steel pÿpachtig, onderaan
behaard eenigszins wortelend en krom, witachtig;
plaatjes witachtig. Op vochtige plekken. Bÿna zodevormend.
O n g e m e e n ......................................................
0. h y d r o g r a m m a Fr. Waterig gestreepte 0.
Hoed 6 - 8 m.M., bÿna vliezig, ten laatste trechtervormig,
soms excentrisch, wit, zÿdeachtig glanzend,
geel wordend; steel gevuld, wit, onderaan verdikt en
harig; plaatjes wit. Tusschen het gras, längs wegen
ilii