aarde groeiende soorten . . . . . . 25
12 Vruchtlichaam paars, ong. 5 c.M. hoog; stam rÿk vertakt,
glad en kaal; takken rolrond, met zeer korte,
bÿna stompe takjes; sporen bleek-okerkleurig. Tusschen
het mos of in ’t gras. In bosschen. Met algemeen
.01. a m e t h y s t i n a Bull. Ametistkleurige Gl.
Vruchtlichaam met roode of roodachtige takjes . 13
13 Vruchtlichaam to t 8 c.M. hoog en 14 c.M. breed, met
dikken, rÿk vertakten, soms neerliggenden, vleezigen,
witachtigen, geelachtigen of vleeschrooden stam ; takken
kort, ongelÿk, rimpelig, met korte, stompe, roodachtige
takjes; sporen wit. In bosschen en op beschaduwde
zandige plekken. Met algemeen . .
Cl. B o t r y t i s Pers. Trosvormige Gl.
Vruchtlichaam met zeer dikken, veerkrachtigen, rÿk
vertakten, ledergelen stam; takken glad, ledergeel, zeer
dicht bÿeen; takjes met rooden top; sporen okerkleu
rig. In bosschen. Met algemeen . . . .
. Cl. r u f e s c e n s Schaeff. Rosachtige Gl
14 Takken oranjeachtig-rozerood met stompe, geelachtige
. takjes; vruchtlichaam tot 12 c.M. hoog; stam dik, veer
krachtig, 2 en meer c.M. breed, witachtig, bÿna buikig
sporen okerkleurig. Tamelÿk afwisselend in kleur. In
bosschen. Najaar. Vrÿ algemeen . . . .
01. f o r m o s a Pers. Fraaie Gl.
...........................................................15
4 c.M. hoog; sporen wit of zeer
16
Vruchtlichaam geel
15 Vruchtlichaam 2-
hleek . . .
Vruchtl. 6 - 1 0 c.M. hoog . . . • . . . 1 7
16 Vruchtlichaam levendig geel, rÿk v ertakt; takken kort,
wÿd uitstaand, met bijna gelÿk hooge, soms aan den
top bruinachtige takjes. Op grazige zandige plekken.
Zodevormend. Vrÿ algemeen. Najaar . . . .
01. f a s t i g i a t a Linn. Gl. met gelijk hooge takjes.
Vruchtlichaam goudgeel; stam slank, 2 —3 maal gaffel-
vormig vertakt; takjes ongelÿk hoog, spits, sikkelvor
- mig. Op grazige zandige plekken. Najaar. Algemeen
. 01. m u s c o i d e s Linn. Mosachtige Gl
17 Op hout groeiend. Vruchtlichaam bleekgeel, doorwrÿ
ving bruinachtig wordend, 4 — 6 c.M. hoog; stam rÿk
vertakt; takken en takjes, stÿf, glad, puntig, recht
sporen kaneelbruin. Vrÿ algemeen. Najaar.
. . . . . Cl. s t r i c t a Pers. Rechte Gl
Op de aarde groeiend . . . . . . 1 8
18 Vruchtlichaam 8—11 c.M. hoog, 8—16 c.M. breed; stam
ong. 2 V2 c.M. hoog en dik, wit, vleezig, rÿk vertakt; takken
geel, rolrond, glad, bovenaan rÿk vertakt, met stompe,
gele takjes; sporen bleek of bleek-geel. Bÿ ’s Gravenhage
in een duinvallei aangetroffen....................................
............................................. 01. f l a v a Schaeff. Gele Gl.
Vruchtlichaam goudgeel, 8—10 c.M. hoog, 7 - 8 c.M.
breed; stam dik, veerkrachtig, verbleekend ; takken dik,
stÿf, herhaaldelÿk gevorkt, stomp, soms getand; sporen
donker okergeel. In bosschen. Algemeen .
Cl. a u r e a Schaeff. Goudgele Gl.
19 Vruchtlichaam grÿsachtig,
breekbaar, tot 7 c.M. hoog;
stam dik, kort, rÿk vertakt,
takken en takjes verdikt,
stomp, eenigszins rimpelig,
verschillend in vorm. Op vochtige
grazige plekken. Algemeen.
Najaar . . ..
01. c i n e r e a Bull. Aschgrauwe
Gl.
Vruchtlichaam wit- of witachtig
. . . . 2 0
20 Vruchtlichaam zodevormend,
Fig. 65. Clavaria cinerea
Bull. {Y nat. gr.)
ong. 2V2 c.M. hoog, breekbaar, wit, weinig vertakt,
glad; takjes dikwÿls gekromd, platgedrukt, stomp. In