
ken. Zeer algemeen...............................................................
S c 1. V u 1 g a r e Fl. Fan. Gewone Scl.
Peridium gesteeld, bijna kogelrond, 3 - 6 c.M. breed,
rosgeel of bruinachtig, aanv. hard, later dun en broos,
bovenaan onregelmatig openscheurend, met talrijke,
zwarte vlokjes of onduidelijke wratten bezet; globa
ten laatste bruinpurper; steel dik, onregelmatig, min
of meer saamgedrukt. In zandige streken, op beschaduwde
plekken. Met zeldzaam. Zomer—najaar .
S c l. v e r r u c o s u m Bull. Wrattige Scl.
Hiervan wordt nog de variëteit s p a d i c e u m met
kleiner, niervormig, ongesteeld peridium, in ons land
aangetroffen.
Gesl. 2. Tulostoma Pers.
Fig. 80. Tulostoma mammosum
Fr. (nat. gr.).
Peridium 6 -1 2 m.M. breed
met langen, 3—6 c.M. hoogen
rolronden, 2 - 3 m.M. breeden
bruin- of geelachtigen, aanv
met kleine schubbetjes bezet
ten en later kalen steel; bui
tenste hulsel spoedig afval
lend, binnenste hulsel vliezig
okergeel of witachtig, aan
den top met een scherp om
schreven vooruitstekend mond
jo. In groepjes. In onze zee
duinen zeer algemeen. Sept. —
Pebr. T. m a m m o s u m Mich.
Getepelde T.
Gesl. 3. G e ä ste r Mich.
81. Geäster
a. binnenste
Fig.
Pers.
buitenste
mondjes.
hulsel,
coliformis
hulsel, h.
. een der
{Y nat. gr.)
Binnenste peridium door
vele steel tjes gedragen, en
met vele mondjes dooi'-
boord, loodkleurig met
bruinachtig gewasschen ;
buitenste peridium in 4—
10 slippen openscheurend;
slippen uitwendig bruingeel,
aan de binnenvlakte
bruin. Op duingrond en in
de zeeduinen. Met algemeen.
Oct.-Nov.
Picks.G. c o l i f o r m i s Spinrokvormige G.
Binnenste peridium met slechts een mondje, zittend,
bijna zittend of slechts door één steeltje gedragen. 2
2 Binnenste peridium met kort, dik, wit, in verschon
toestand nauw zichtbaar steeltje, langwerpig-kogelrond,
wit-, grijsachtig of okerkleurig; mondje stralig-vlokkig;
buitenste peridium tot aan het midden in 6—8 ongelÿke
slippen, welke naar buiten omkrullen, openscheurend;
binnenwand der slippen aanv. wasachtig, eenigszins
kleverig en bruinrood, later geheel verdwijnend;
buiten wand blÿvend, dun, papierachtig, witachtig, dikwijls
bruingevlekt. Slechts in de duinen bÿ Haarlem
en ’s Gravenhage aangetroffen. Najaar . . . .
....................................G. v u l g a t u s Vitt. Gewone G.
Binnenste peridium z i t t e n d .......................................... 3
Binnenste peridium g e s t e e l d .......................................... 6
8 Binnenste peridium (in verschon staat ten minste), aan
diens basis door een kraagje omgeven; buitenste peridium
vleezig, dik, van binnen geelbruin, van buiten
donkerder, in 4 - 8 slippen, welke naar buiten omkrullen
openscheurend; mondje kegelvormig, vlokkig-ge-
wimperd, door een verbleekenden kring aan zijn basis