
83 Hoed bijna viltig, 5 — 7 c.M. breed, omberbruin of bruin-
olÿfachtig, soms met roodachtig gewasschen, met omgebogen
rand; steel dik, aanv. eivormig-knollig, met
spoelvormigen voet, dan in ’t midden gezwollen, geel,
soms roodbont; buisjes kort, halfvrÿ; poriën klein, geel,
ten laatste groenachtig; vleesch geelachtig, al of niet ver-
anderiyk van kleur; reuk sterk, aangenaam. In bosschen.
Najaar. B. f r a g r a n s Vitt. Welriekende B.
Hoed vlokkig, 12 — 15 c.M. breed, ten laatste korrelig
en gevoord, dof, geelbruin-bruinachtig of bleekgrÿsach-
tig; steel vast, bijna knollig, zacht-behaard, geel, soms
bovenaan met een rooden band; buisjes vrÿ of bÿna;
poriën klein, geel; vleesch wit, onder de opperhuid
geelachtig; reuk en smaak aangenaam. In eikebosschen.
Niet algemeen. Zomer—najaar.............................................
B. im p 0 l i t u s Hr. Doffe B.
34 Steel wortelvormig v e r sm a ld .........................................35
Steel niet wortelvormig versmald . . . . 3 6
35 Steel rood-purperachtig, 3—4 c.M. hoog; hoed 6 -1 4 c.M
breed, veerkrachtig, donkerbruin-purper; vleesch vuil
wit, onder de opperhuid roodachtig wordend; buisjes
aangegroeid; poriën klein, vuilgeel, door w rÿvinggroen
achtig wordend. In naaldbosschen. Bÿ Apeldoorn aan
g e t r o f f e n ........................................................................
B. p u r p u r a s c e n s Bostk. Purperkleurige B
Steel bovenaan geel, onderaan roodachtig, met bruin
achtigen voet en roodachtig rÿp bedekt, door aan
raking daaronder donkerder wordend; hoed bijna vil
tig, aanv. olÿfachtig-aschgrauw, later isabelkleurig
hoedrand dun, ingerold; buisjes aangegroeid; poriën
ongelÿk breed, citroengeel, door wrijving hlauw wor
dend; vleesch geel, blauw wordend. In bosschen. Zeld
zaam. Zomer . B. r a d i c a n s Fers. Wortelende B
36 Steel onderaan scharlakenrood gestreept, bovenaan
geel, gelijk of bÿna; hoed vlokkig-schubbig, ledergeel.
ri
roodbruin of bleekbruin, dof, soms gebarsten en tu sschen
de barsten scharlakenrood; poriën hoekig, ongelÿk,
fraai geel, dan groenachtig, door wrÿving blauw
wordend. Op beschaduwde zandige plekken. Algemeen.
J u li-O c t......................................................................................
B. c h r y s e n t e r o n Hr. Inwendig goudgele B.
Steel onderaan niet scharlakenrood gestreept. . 37
37 Steel vlokkig-zemelachtig, bruin of bruinachtig, met
geel gewasschen, tot 9 c.M. hoog; hoed donker
kastanjebruin, dof, droog, viltig, dikwijls gebarsten,
5 - 9 c.M. breed; hoedvleesch wit, onveranderlÿk,
vleesch van den steel geelachtig; poriën klein, geel,
ten laatste met groen gewasschen. In naaldbosschen.
Niet algemeen. B. s p a d i c e u s Schaeff. Bruine B.
Steel gevoord-geribd, kantig, fijn gestippeld, geel of
hleek olÿf kleurig; hoed bruin-roodachtig, bruin-olijfachtig
of ledergeel, dof, fluweelig-viltig, later dikwÿls
gebarsten en tusschen de barsten bleekgeel, 5 -1 5 c.M.
breed; poriën fraai geel, dan groenachtig. Eene in
kleur en grootte zeer afwisselende soort. In naaldbosschen
en op beschaduwde plekken. Zeer algemeen.
Ju li-O c t. B. s u b t o m e n t o s u s L. Bijna viltige B.
Gesl. 3. T ram e te s Fr.
Hoedvleesch wit . . 2
Hoedvleesch gekleurd . 4
Reuk flauw of ontbrekend;
hoed wit, dik, kurkachtig, 7 — 12
c.M. breed, vlokkig, flauw met
banden geteekend en bultig;
poriën recht, gehjk, lÿnvormig.
Op oude stammen van verschillende
boomsoorten. Yrÿ algemeen.
Sept. —Oct. .
Fig. 37. Trametes gibbosa
Ï r. g i b b 0 s a Pers. Bultige Tr.
Pers. (Y nat. gr.)