CL
Fig. 4. Sphaerobolus stellatus Tode. a. vruchtlichaampjes;
h. het uitwendig peridium is opengescheurd, het inwendig
peridium verheft zieh daarboven en heeft de sporenmassa
reeds weggeslingerd ; c. het uitwendig peridium heeft zieh
geopend, maar het inwendig hulsel heeft zieh daarboven nog
niet verheven. (a. nat. gr. b. en c. sterk vergroot.)
nog oonigon tijd mot do uitoindon dor slippon aan bot
buitonsto hulsol vastgohocht, Op vormolmond hout,
houtzaagsol onz. In groopjos. Niot zoldzaam
Sph. s t o l l a t u s Tode. Stervormige Sph.
Gosl. 2. Thelebolus Tode.
Vruchtlichaam ong. zoo groot
als oon mostordzaadjo, glad,
aanv. stroo-, lator saffraanklourig,
slochts mot onkolo storvormig
uitgosproido vlokjos vastzittond,
bÿnakogolrond, zittond; hotlons-
vormig poridiolum, dat in hot
vj o I
Fig. 75. Thelebolus
terrestris Alb. et Schw.
(nat. gr.) Met inheemsch.
bovonsto godoolto van hot poridium nostolt, wordt na
oponing van hot poridium naar huiton goslingord. Op
koomost. In groopjos. Aug. —Sopt....................................
. T h . s t o r c o r o u s Tode. Mestbewonende Th.
Gosl. 3. N id u laria Bull.
Poridium bijna bolrond, ingrootto
zoor afwissolond, moostal eonigs-
zins grootor dan oon orwt, aan-
vankolijk gosloton, lator aan don
top onregolmatig oponschourond,
vuilwit of wit, bohaard, dun ; pori-
diolon talrÿk, lonsvormig, V/^ — 2
Fig. 76. Nidularia confluens
Fr. (ledig peridium;
nat. gr.)
m.M. brood, bruinachtig. Eonzaam on ook samonvlooiond.
Op rottond hout, ook op don grond . . . .
. N. c o n f l u o n s Fr. Samenvloeiende N.
Gosl. 4. Cyathus Hall.
Poridiolon witachtig, (in vorschon staat) ;
poridium 10—12 m.M, hoog, omgokoord
kogolvormig, bovon on ondoraan goknot,
van buiten roestbruin, eenigszins stÿf-
behaard, aan de binnenzijde kaal, een
weinig glanzend, loodgrÿs, gestreept;
dekseltje vliezig, witachtig. Op rottend
hout en plantenafval. Zomer—najaar.
A l g e m e e n .............................................
. C. s t r i a t u s Hudson. Gestreepte G.
Peridiolen bruin; peridium lederachtig, klokvormig, onderaan
versmald, 1 0 -1 2 m.M. hoog, met min of meer
golvenden rand, van buiten bleek okerkleurig of bruin
aschgrauw en aanv. zÿdeachtig-viltig, lator kaal; van
binnen kaal, glad, loodgrÿs of bruinachtig glanzend;
dekseltje dun, wit, vlokkig, onregelmatig openscheurend.
Op rottend hout en plantenafval. Algemeen. Aug.-Oct.
. C. 011 a Batsch. Potvormige C.
Fig, 77. Cyathus
011a Batsch. (nat.
gr).