
wordend. Op oude stammen van verschillende boomsoorten.
Yry algemeen. Aug. —Nov.................................
P. h e p á t i c a Fr. Lever F. {Leverzwam).
Gesl. 6. Daedalea Pers.
Fig. 43. Daedalea quercina Linn.
[Y nat. gr.)
Hoed steenrood-
bruin, zittend,
eenigszins hol, min
of meer met banden
van dezelfde
kleur geteekend,
van binnen hoiit-
kleurig, kurk-lederachtig,
bijna heutig;
gangen smal, aanv. grauw-berijpt, later bruin-rosachtig,
met ten laatste ingescheurde wanden. Aan
boomstammen. A l g e m e e n .............................................
D. c o n f r a g o s a Pers. Gerimpelde L.
Hoed anders g e k l e u r d .....................................................2
2 Hoed niet met banden geteekend, van binnen en van
buiten bleekbruin (houtkleurig), verschillend in grootte
en vorm, meestal gehalveerd-zittend, kurkachtig; gangen
met dikke, stompe wanden. Aan oude boomstammen.
Vrij algemeen . . D. q u e r c i n a Xinw. Eiken D.
Hoed min of meer met handen geteekend . . 3
3 Hoedrand met een bruinen of zwartbruinen, zwak glanzenden,
ongeveer 2 m.M. breeden band geteekend;
hoed schelpvormig, dun, met dikkere basis, bleek-witachtig,
door ouderdom dikwÿls bruin wordend, min of
meer met banden geteekend; gangen bruin, veelhoekig.
Op een popelstam te Valkenburg aangetroffen
D. S c h u l z e r i Poetsch. L. van Schulzer.
Hoedrand niet met glanzenden bruinen band. . 4
4 Hoeden gewoonlijk dakpansgewijze groeiend, lederachtig,
grauwbruin, in drogen staat wit-grijsachtig, met stÿve
haren bezet, en met handen van dezelfde kleur geteekend;
gangen grijs-witachtig of met bleekbruin gewasschen
en met scherpe, ten laatste ingescheurde
randen. Aan oude boomstammen. Vrÿ algemeen.
Ju li-O c t. . . D. u ni col or Fr. Eenkleurige D.
Hoed kurk-lederachtig, grÿs, min of meer met handen
geteekend, fluweelig, met kalen, bleekeren rand, van
binnen wit ; gangen smal met getande randen. Op een
dennetak te Driebergen aangetroffen . . . .
D. O u d e m a n s i i Fr. D. van Oudemans.
Gesl. 7. Mepulius. Fr.
Hymenium later door de roest-
bruine sporen bestoven ; plooien
tot ongelÿk groote, hoe-
kige, ondiepe, donker oranje of
geelroestbruine, netvormige
holten vereenigd ; vruchtlichaam
breed uitgespreid, sponzig
vleezig, in drogen toestand
vliezig, met gezwollen, witten
, viltigen rand. In de
spleten van muren, op plank
en , aan houtwerk enz.;
voornamelÿk in oude vochtige
woonhuizen
.M. l a c r yma n s Fr. Tränende M. {Huiszwam.)
De variëteit p u l v e r u l e n t u m Fr. met vliezig,. glad,
droog, met banden geteekend vruchtlichaam, waarvan het
hymeniumvlak ten laatste slechts naar den rand toe
met plooien en holten bezet is, werd in ons land op
rottend hout aangetroffen.
Hymenium naakt of slechts zwak door witte sporen
bepoederd . . . 2
16
Fig. 44. Merulius lacry-
mans Fr. {Y nat. gr.)