
16 Hoed bleek of witachtig, 1 0 -1 2 m.M. breed, stomp, rimpelig;
steel 2 Va c.M. hoog, aanv. wit, dan vuilgrÿs-bruinachtig,
bovenaan zacht berijpt, pÿpachtig, door droogte
gedraaid; plaatjes breed, wÿd uiteen,wit. Groeit in bosschen.
Slechts bÿ Bussum aangetroffen. Nov.
M. s c o r t e u s Fr. Ledertaaie M.
Hoed rossig, verbleekend, tot c.M. breed, stomp,
glad, eenigszins golvend; steel gedraaid, hol, weldra
saamgedrukt, behalve aan de basis met een wit, fljn
viltig laagje bedekt; plaatjes wÿd uiteen, houtkleurig-
bruinachtig Tusschen doode bladeren. Slechts bij Naar-
den aangetroffen . M. p l a n e u s Hr. Afgeplatte M.
Gesl. 17. Lentinus Hr.
1 Steel onderaan met een
kort wortelvormig aanhangsel,
gevuld, schubbig, dik,
bijna excentrisch; hoed 5—
12 c.M. breed, aanv. bol,
dan neergedrukt, bleek,
okergeel, met aangedrukte,
breede, donkerdere, vlekvormige
schubben; plaatjes
witachtig, breed, afloopend,
dwars gestreept. Oppalen,
planken enz. Eenzaam of
in groepjes. J u n i -Nov.
Vrÿ algemeen
Fig. 17. Lentimis cochle-
atus Fr. {Y nat. gr.). Niet
inheemsch.
L. 1 e p i d e u s Hr. Schubachtige L.
Steel zonder wortelvormig aanhangsel . . . 2
Geheel wit. Steel kort, schubbig, onregelmatig; hoed
kaal, eenigszins kleverig, onregelmatig, gelobd ; plaatjes
getand. Slechts een enkele maal op een rottende plank
van Larix Americana (Lork), te Amsterdam aangetroffen.
. . . L. j u g i s Hr. Bestendige L.
Niet geheel w i t ..................................................................... 3
3 Hoed 4—6 c.M. breed, vleezig-lederachtig, cirkelrond,
witachtig, wit-grÿsachtig of roodbruinachtig, genaveld
met neergebogen rand, en door harige schubben zwart
getijgerd; steel gevuld, dikwijls excentrisch, schubbig,
wit- of geelachtig, dun, 2—6 c.M. hoog, bovenaan met
zeer vergankelÿken ring; plaatjes wit- of zwavelgeel,
smal, dicht bÿeen, fijngetand, afloopend. Op oude
boomstammen, palen, enz. Vrij algemeen. Ju li—Nov.
.................................... L. t i g r i n u s Hr. Getÿgerde L.
Hoed witachtig of bleek-roestkleurig, gedrongen, vleezig,
regel- of onregelmatig, volkomen naakt en kaal of in
aangedrukte, vleezige schubben verdeeld; steel gevuld
met talrijke, hoornachtige, naar buiten omkrullende
schubben bedekt, van kleur als de hoed; plaatjes bleek
dan geelachtig, lang afloopend. Op hout in een schuur
bÿ Zeist, en in een der broeikassen van den Plantentuin
te Amsterdam a a n g e t r o f f e n ....................................
. ■ . L. s u f f r u t e s c e n s Hr. Heesterachtige L.
Gesl. 18. Panus Hr.
Hoed 2—3 c.M. breed, niervormig,
lederachtig, kaneelkleurig
of bleek ledergeel, met later
in kleine zemelachtige schubbetjes
scheurende opperhuid;
steel zÿdestandig, naar boven
verbreed IV4 c.M. hoog; plaatjes
kaneelkleurig smal, dun,
Fig. 18. Panus stipticus
Fr. (nat. gr.).
dikwijls door plooien verbonden. Aan oude boomstammen,
palen enz. In zoden. Overal zeer algemeen. Bijna
het geheele jaar door...............................................................
P. s t i p t i c u s Hr. Samentrekkende P.
Hoed 4 — 5 c.M. breed, lepelvormig, min of meer vlok-