
gescheiden. Het opent zieh bij rijpheid
niet, en de sporen komen eerst
na vervloeiing of verwering van het
peridium vrij. Streng genomen is
de gleba niet in kamertjes verdeeld,
hoewel men toch de vele m et elkander
in gemeenschap staande, dik-
werf gewonden gangen, die haar
doorkruisen, en waarover het hymenium
is uitgespreid, met dien
naam bestempelt. In Nederland heeft
men slechts zeer weinig Hymenogastraceeën
aangetroffen, alleen de
geslachten Rh i z o p o g o n enl lyd-
n a n g i um worden er elk door eene
soort vertegenwoordigd. Hiervan
groeit Rh i z o p o g o n v i r e n s over-
vloedig in onze diluviale bosschen;
hij kenmerkt zieh door een klein
Fig. 33 II. Phallus im- ^-^^ger of minder regelmatig rond pe-
pudicus L.; a. hoed; b.
sporeu slijm ; c. steel ; ndmm, dat gemakkelyk van de gleba
d. volva. (34 nat. gr.) worden afgescheiden, in jeugdigen
staat grauwwit is, en later
bruin wordt. De gleba, die later tot een breiachtige massa
vervloeit, is aanvankelijk wit, daarna licht rozerood ge-
tint, en wordt eindelijk groenachtig. In jongen staat is
he t vruchtlichaam geheel onder den grond verborgen, en
met dichte myceliumdraden bezet; terwijl rijpe exemplaren
boven den grond en dikwÿls in groepjes gevonden
worden. In dezen staat verspreiden zij een walgelijken
stank. Het peridium van het geslacht
Hydnangium, waarvan in ons
land H y d n a n g i u m c a r n e u m
wordt gevonden, is veel zachter en
Flg. 34. Hyduaugium mycelium begroeid (fig.
carueum. Wallr. (uat. \ o
gr.) 34). Het heeft een licht rozeroode
kleur, en is hecht met de gleba verbonden. Deze is vleesch-
kleurig, en wordt door tamelijk breede gangen doorkruisd.
Het overzicht van de vier familiën der Gasteromyceten
uit Saccardo’s Sylloge overgenomen is:
Bovenaardsche vervloeiende zwammen, die voorzien zÿn
van een volva of b e u r s ................................................................
P h a l l a c e e ë n of S t i n k z w a m m e n .
Bovenaardsche lederachtige, kogelronde of bekervormige
zwammen . Ni d u l a r i a c e e ë n of Ne s t zwamme n .
Bovenaardsche papierachtige, bol- of peervormige zwam-
men, met meer of minder meelachtig berÿpte oppervlakte
L y c o p e r d a c e e ë n of S t u i f z w a m m e n .
Onderaardsche bijna vleezige zwammen, waarvan de
oppervlakte nooit meelachtig berijpt is . . . .
.Hyme n o g a s t r a c e e ë n of Schÿnt r uf f e l s .
BIJVOEGSBL (a s c o m y c e t e n ).
Een tweede zwamgroep is die der A s c o m y c e t e n
of A s c u s z w a m m e n , welke haar naam verschuldigd
is aan de wijze waarop haar sporen ontstaan. Deze zijn
niet naakt, zooals bij de Basidiomyceten, maar in cellen,
a s c i, sporebuizen, sporeblazen of sporezakken genaamd,
opgesloten, welke zieh bij rijpheid der sporen aan hun top
openen, (zeldzamer vervloeien ze), en de sporen wegspui-
ten (fig. 35). Hoewel zeer omvangrijk, bestaat deze groep
toch hoofdzakelijk uit zeer kleine en microscopische zwam-
men, en indien wij er hier melding van maken, is het omdat
de vertegenwoordigers van enkele harer geslachten, wat
uiterlijken vorm betreft, veel overeenkomst hebben met
sommige Basidiumzwammen, waarmede zij gemakkelijk
3