
Hoed anders gekleurd...................................................... 26
26 Plaatjes witachtig of vuilgeelachtig; hood 3 -1 0 c.M.
bleed, ten laatste neergedrukt tot trechtervormig, witachtig,
vleeschrood, of bleek-okergeel met oranje gewasschen,
kleverig, flauw met gordels geteekend en met
wit-baardigen, omgerolden rand; steel weldra hol, gelijk
dik, 3 - 6 c.M. hoog, wit- of rosachtig. Op beschaduwde
plekken. Vrÿ algemeen. In groepjes. Ju li-O c t.
. L. t o r m i n o s u s Fr. Krampverwekkende L.
Plaatjes bleek vleeschkleurig . . , . . 2 7
27 Hoed ten laatste breed trechtervormig, dun, 5 en meer
c.M. breed, wit-rozeroodachtig, zonder gordels, met kort-
behaarden rand; steel onderaan smaller wordend, kleur
als van de hoed, ong. 3 c.M. hoog, ten laatste hol;
plaatjes bleek-vleeschrood. In bosschen en op beschaduwde
plekken. Vrij algemeen. Ju li-O c t. .
• L. p u b e s c e n s Hr. Behaarde L.
Hoed stÿf, gedrongen, ten laatste trechtervormig, to t
15 c.M. breed, vuilwit, gewoonlijk met bloedroode vlekken
of gordels en eenigszins omgebogen en harigen
rand; steel omgekeerd kegelvormig, kleur als van de
hoed, 2V2 —6 c.M. hoog; plaatjes wit, later bleek rozerood.
Langs wegen, in weilanden enz. In groepjes en
kleine zoden. Najaar. Vrij algemeen . . . .
. L. c o n t r e v e r s u s Hr. Bestreden. L.
28 Melksap aanv. wit, later roodachtig of lila . . 29
Melksap blÿvend wit . . . . . . . 30
29 Melksap wit, roodachtig wordend; hoed 6 - 8 c.M. breed,
onregelmatig, later neergedrukt of trechtervormig, aschgrauw
bruinachtig, niet of onduidelijk met gordels geteekend;
steel gewoonlijk excentrisch, veel bleeker van
kleur dan de hoed, onderaan dunner; plaatjes geelachtig,
later roodgevlekt. In bosschen. Niet algemeen. Najaar.
............................................. L. a c r i s Bolt. Scherpe L.
Melksap wit, lila wordend; hoed 6 - 8 c.M. breed, ten
laatste neergedrukt, gewoonlijk vuilrossig, blauwachtig-
vleeschrood of bruinachtig, zonder gordels, met kleine,
roodachtige, vochtige vlekjes; steel kleverig, bleek, 3 - 5
c.M. hoog; plaatjes witachtig, door verwonding lila
gevlekt. In bosschen, op vochtige, grazige plekken.
Niet algemeen. Aug. tot n a j a a r ....................................
.................................... L. u V i d u s Hr. Vochtige L.
30 Hoed geelachtig, met min of meer duidelÿke gordels,
later genaveld of trechtervormig . . . . 3 1
Hoed zonder gordels, doch soms concentrisch gevlekt,
later slechts n e e rg e d ru k t..................................................32
31 Steel dikwijls groefvormig-gevlekt, 1 — 2 c.M. dik, 3 c.M.
hoog, aanv. gevuld, dan hol, glad, bleeker van kleur dan
de hoed; hoed 11 c.M. breed, geelachtig of geel-oranje-
achtig, min of meer duidelijk met gordels geteekend, en
met bochtigen, geruimen tÿd omgebogen blÿvenden
rand; plaatjes bleek-geelachtig wordend. Op bescha'
duwde plekken. Algemeen. Aug. tot najaar
L. i n s u 1 s u s Hr. Ongezouten L
Steel niet groefvormig gevlekt, veerkrachtig, aanv. wit
dan geelachtig; hoed met duidelÿke, talrÿke, okerkleu
rige gordels, welke naar den rand toe in aantal toene
men, kleverig, aanv. kaal, dan fijnvlokkig, met omge
rolden rand; plaatjes bleek. Op beschaduwde plekken
en längs duinhellingen. Niet algemeen. Najaar .
L. z 0 n a r i u s Hr. L. met gordels
32 Hoed 5 — 11 c.M. breed, grauwgroen of geelachtig olijf
groen-loodkleurig, zeer kleverig, dikwÿls concentrisch
droppelvormig gevlekt, met aanv. donzigen, omgerolden
rand; steel later hol, 2V2 c.M. hoog, bleeker van kleur
dan de hoed, kleverig, onderaan verdund, eenigszins
gebogen; plaatjes wit- of grijsachtig. In bosschen, ook
naaldbosschen. Algemeen. N a ja a r ....................................
.................................... L. b 1 e n n i u s Hr. Slijmerige L.
Hoed to t 18 c.M. breed, niet gevlekt, loodgrÿs of
8
j tIIi
U' g