
Steel meer of minder rood van kleur . . . 2 5
25 Hoedvleesch onder de opperhuid donker-purperrood,
overigens bleek; hoed min of meer viltig, olÿfachtig,
met omgebogen rand; steel knollig, naar hoven ver
smald, bovenaan roodachtig en netvormig geaderd, on
deraan geelachtig; poriën klein, geel; buisjes aange
groeid. In naaldbosschen. Met algemeen .
B. V a r i e c 010 r B. et Br. Afwisselend gekleurde B
Hoedvleesch niet rood onder de opperhuid . . 26
26 Poriën geel, later roodachtig, klein, rond; steel purperrood,
bovenaan geel, kort, netvormig geaderd; hoed
loodkleurig-bruinachtig, door aanraking zwart gevlekt,
later geelachtig, met zwavelgeel, groenachtig en later
blauwachtig wordend vleesch. In beukebosschen. Bÿ
Valkenburg a a n g e tro ffen ......................................................
....................................... B. t o r o s u s Br. Krachtige B.
Poriën ten laatste niet roodachtig . . . . 2 7
27 Steel to t 9 c.M. hoog, buikig, aanv. kegelvormig, dan
rolrond, netvormig geteekend, bovenaan scharlakenrood,
overigens van kleur als de hoed; hoed olijfachtig, dof,
min of meer viltig, to t 9 c.M. breed; buisjes aangegroeid;
poriën klein, hoekig, bleekgeel, door aanraking
hlauw wordend; vleesch wit of stroogeel, hlauw wordend.
In bosschen, ook naaldbosschen. Algemeen.
Aug. —Oct. B. c a l o p u s Fr. B. met fraaien steel.
Steel 5—10 c.M. hoog, eivormig-knollig, later gelijk, netvormig
geaderd, geel en roodbont of wel geheel kar-
mozijnrood; hoed aanv. bruinachtig, ten laatste ledergeel,
ong. 13 c.M. breed, min of meer viltig; buisjes
lang, om den steel heen verkort; poriën klein, witachtig,
dan citroengeel, ten laatste groenachtig, door aanraking
blauwachtig wordend; vleesch witachtig,blauwachtig
wordend. In bosschen, ook naaldbosschen. Met
algemeen. Zomer—najaar......................................................
. B. p a c h y p u s Fr. B. met dikken steel.
28 Hoed berijpt, bepoederd, of op ’t gevoel vochtig en dan
aanv. b ru in s c h u b b ig .......................................................... 29
Hoed droog op ’t gevoel en berijpt noch bepoederd,
maar vlokkig, viltig of schubbig . . . . 3 2
29 Hoed op ’t gevoel vochtig, geel-rosachtig, stomp, 8 -1 5
c.M. breed, met uit haarbundeltjes samengestelde schubbetjes
bezet, welke later verdwÿnen; hoedrand aanv.
vlokkig; steel gelijk, glad, van kleur als de hoed, bovenaan
bleeker, soms met donkerder gestreepten voet;
buisjes aangegroeid, ongelÿk; poriën klein, hoekig, ten
laatste kaneelbruin; vleesch geel, soms blauwachtig
wordend. In naaldbosschen en op zandige beschaduwde
plekken. Algemeen. Zom er-n ajaar . . . .
B. v a r i e g a t u s Swartz. Bonte Hoed berijpt of bepoederd................................................. 30
30 Hoed omberbruin berÿpt, purper-roodbruin, droog, stÿf;
steel vast, onderaan een weinig buikig, glad en kaal,
geel en roodbont; buisjes aangegroeid; poriën klein, geel,
ten laatste een weinig groenachtig ; vleesch wit, eenigszins
groen- of blauwachtig wordend. In bosschen. Met
zeldzaam. Ju li-O c t. B. p r u i n a t u s Fr. Berijpte B.
Hoed b epoederd ................................................................... 31
31 Hoeil 5 — 7 c.M. breed, kastanjebruin; vleesch wit, dan
roodachtig, eindelijk bleekgeel; steel vast, bleeker van
kleur dan de hoed, 5—7 c.M. hoog, net vormig-schubbig;
buisjes geel, aangehecht; poriën ongelijk en bochtig.
In een dennenbosch bij Driebergen aangetroffen .
j B. h i e r 0 g l y p h i c u s HosiÄov. Hieroglyphische B.
\ Hoed ong. 8 c.M. breed, bloedrood, droog, kaal, glad;
steel 8 en meer c.M. hoog, bijna gelÿk, van kleur als
de hoed, onderaan g e e lb u is je s bijna vrij, geel; poriën
hoekig; vleesch geel. In beukebosschen. Niet algemeen.
B. v e r s i c o l o r Bostkov. Verschillend gekleurde B.
32 Steel krachtig, gezwollen, glad; buisjes vrij of bÿna. 33
Steel niet gezwollen ; buisjes aangegroeid of bijna. 34