
liggen; poriën tamelÿk breed, ongelÿk. Op rottend bout.
.P . V a i l l a n t i i Fr. P. van Vaillant.
Mycelium geen geribd vlies vormend . . . 1 3
13 Yruchtlichaam ten laatste van het hout loslatend of
daarvan gemakkelÿk af te scheiden. . . . 1 4
N i e t ......................................................................................15
14 Vruchtlichaam aan den omtrek n aakt, uitgespreid,
eenigszins golvend, duidelÿk begrensd, kaal, vast, wit,
bÿna geheel uit lange buisjes saamgesteld; poriën middelmatig
groot, met gave randen. Op rottend hout .
. P. M e d u l l a p a n i s Fr. Broodkruim P.
Vruchtlichaam uitgespreid, uit een viltig mycelium
saamgesteld, zacht, onderaan fluweelig; poriën middelmatig
groot, hoekig, in jeugdigen staat zacht behaard,
met getande randen. Op dood en rottend hout .
.................................................... P. R a d u 1 a Fr. Pasp P.
15 Mycelium in het hout
voortkruipend, wit, vlokkig;
vruchtlichaam uitgespreid
; poriën tamelÿk
groot, hoekig, dicht bÿeen,
een hlÿ vende laag vormend.
Zelden volkomen
ontwikkeld. Op rottend
Fig. 39. Polyporus vaporarius
Fr.
hout van n a a ld b o o m e n ......................................................
P. v a p o r a r i u s Fr. Broeikas P.
Mycelium niet in ’t hout voortkruipend . . . 1 6
16 Poriën stipvormig, onduidelÿk, naakt; vruchtlichaam
uitgespreid, vast, gelÿk, wit of verbleekend, metineen-
geweven, vliesvormig mycelium. Op boomschors.
. P. c o r t i c o l a Fr. Schors bewonende P.
Poriën niet s t i p v o rm i g ..................................................17
17 Poriën klein, hoekig; vruchtlichaam aanv. in ronde
groepjes groeiend, welke later samenvloeien, met dun-
nen, smallen, viltigen rand. Op dennehout .
P. h i b e r n i c u s B. et Fr. lersche P.
Poriën ongelÿk, middelmatig groot, met ingescheurde
randen; vruchtlichaam kurk-vleeschachtig, zacht, aan
den omtrek byssusachtig. Op rottend hout, ook van
naaldboomen . . P. m u c i d u s Hr. Slijmige P.
18 Vleezige, hout- of kurkachtige, zittende of gesteelde
soorten, welke op de aarde of op hout groeien; buisjes
geen meerdere, boven elkander groeiende, lagen vormend;
hoed soms ook ruggelings vastzittend (flg. 38) 19.
Vruchtlichaam nooit vleezig, reeds aanv. hout-, kurk- of
lederachtig, zittend, (slechts in een enkel geval zÿdestandig
gesteeld (P. lu c i d u s), gewoonlÿk hoefvormig,
zeldzamer ruggelings vastzittend; buisjes gewoonlÿk
meerdere, boven elkander groeiende lagen vormend.
Slechts op hout groeiende soorten (flg. 40) . . 54
Vruchtlichaam vliezig, lederachtig of als uit zwam gevormd,
met een dunne laag van vezelige samenstelling
bedekt, zittend, slechts in een enkel geval met midden-
standigen steel en dan op de aarde groeiend (P. pe-
r enni s ) ; buisjes geen meerdere lagen vormend; hoed
gewoonlÿk met verschillend gekleurde banden geteekend,
nooit of slechts later kaal wordend. Op hout
groeiende soorten (flg. 41)................................................. 68
19 Steel kort, middenstandig of excentrisch, onvertakt,
nooit met zwarten voet (in een enkel geval soms ontbrekend)
(P. S c h w e i n i t z i i bl. 226) . . . 2 0
Steel zÿdestandig of sterk excentrisch, onderaan altÿd
zwart, onvertakt. Aan boomstammen . . . 2 4
Meerdere hoeden welke uit een vertakten stam of uit
een gemeenschappelijken knol ontstaan . . . 2 8
Hoed zittend, gewoonlÿk aan zÿn basis verdikt en verbreed,
zelden met een versmald gedeelte vastzittend,
soms ook achteroverliggend. Slechts op Jiout groeiende
soorten......................................................................................34
15