10 Steel met r i n g ...................................................... , 1 1
Steel zonder r i n g ...........................................................13
11 Poriën samengesteld, d. i. door tusschenschotten, in
kleinere, dieper liggende poriën verdeeld, vuilgeel;
buisjes afloopend; ring slÿmerig; steel bleek, boven
den ring met kleine, vergankelÿke, kleverige, witachtige
kliertjes hezet, 5—7 c.M. hoog; hoed dun, kleverig,
bleekgeel of loodgrÿs-geelachtig. In bosschen, op vochtige
en moerassige plekken. Aug. —Sept. Vrÿ algemeen.
B. f l a vi dus Fr. Geelwordende F.
Poriën o n v e r d e e l d ...........................................................12
12 Steel hoven den ring netvormig geaderd, geel-bruinachtig;
ring vliezig, vergankelÿk, vuilgeel; hoed 5 -1 4
c.M. breed, met donkerbruin, taai slÿm bedekt, geel
nadat dit door regen is weggespoeld; buisjes aangegroeid;
poriën hoekig, geel. In bosschen, ook naaldbosschen.
Op zandige plekken. Niet ongemeen. Zomer—najaar.
.....................................................B. f ia v u s With. Gele B.
Steel boven den ring bruingestippeld en geelachtig,
vast, gelÿk, onder den ring witachtig; ring breed,
vliezig, kleverig, geelachtig, soms met paarsbruin berand,
later slechts door een zwarten band aangetoond;
hoed 5—11 c.M. breed, met bruin, taai slÿm bedekt,
nadat dit door regen afgespoeld is, min of meer glanzend
geel; buisjes aangegroeid; poriën klein, rond, goudgeel.
In bosschen, ook naaldbosschen. Eenzaam of in groepjes.
Ju li-O c t. Algemeen . B. l u t e u s X . Goudgele B.
13 Smaak bÿtend, peperachtig; hoed 4—6 c.M. breed, in
vochtige lucht min of meer kleverig, in drogen staat
glanzend, goudgeel m et isabelbruin gewasschen; vleesch
geelachtig; steel dun, van kleur als de hoed, onderaan
wit en geel-donzig; buisjes afloopend; poriën onregelmatig,
onverdeeld, breed, hoekig, ros-roestbruin. In
bosschen, ook naaldbosschen. Vrÿ algemeen. Ju li-O c t.
B. p i p e r a t u s Hti/L Peperachtige B.
{>
Smaak niet b ÿ t e n d .......................................................... 14
14 Steel bovenaan korrelig gestippeld, geelachtig; hoed
goudgeel, met een bruin-roestkleurige, taaie slÿmlaag
bedekt, 5 - 6 c.M. breed; buisjes kort, aangegroeid of
een weinig afloopend; poriën onverdeeld, goudgeel, later
geelbruinachtig, met kleine korreltjes bezet. Op zandigen
bodem, in naaldbosschen enz. Eenzaam of in
groepjes. Vrÿ algemeen. Ju n i—Oct....................................
. • B. g r a n u l a t u s Linn. Korrelige B.
Steel zonder korreltjes, glad, naakt of berÿpt . 15
15 Hoed bruingeel, 5 -1 5 c.M. breed, in vochtige lucht kleverig,
in drogen toestand glanzend ; buisjes aangegroeid,
om den steel heen bochtig neergedrukt; poriën onverdeeld,
hoekig, vuil wit-geelachtig, later geel-groenachtig;
Steel 5—9 c.M. hoog, bleeker van kleur dan de hoed,
bruinachtig berÿpt; hoedvleesch geelachtig-wit, bÿ verwonding
onder de opperhuid eenigszins roodachtig,
naar de buisjes toe eenigszins blauwachtig wordend.
In naaldbosschen en in zandige boschrÿke streken.
Ju li-O c t. A l g e m e e n ......................................................
. B. b a d i n s Fr. Kastanjehruine B.
Hoed isabelkleurig, 5 - 9 c.M. breed, kleverig, in drogen
toestand glanzend, golvend; buisjes bÿna afloopend,
kort; poriën samengesteld, hoekig, aanv. grÿs, later
geelachtig, eindelÿk roestkleurig, soms met groen gewasschen;
Steel 2 - 5 c.M, hoog, van kleur als de hoed,
glad, gelijk, onderaan soms roodachtig. In naaldbosschen.
Vrÿ algemeen. In groepjes . . . .
............................................. B. b 0 V i n u s L. Ossen B.
Een varieteit van deze soort, met bleekeren, door zeer
fljne korreltjes van dezelfde kleur, ruwen steel, werd
in ons land bÿ Putten aangetroffen.
16 Poriën rood of oranjeachtig rood (zie ook B o l e t u s
1 0 r 0 s u s bl. 216.) . 17
Poriën rood noch oranjeachtig rood. . . . 2 2