
6 Hoed in den steel overgaand; plaatjes afloopend of
a a n g e h e c h t . . . 7
Hoed niet in den steel overgaand; plaatjes vrij . 9
7 Soorten voorzien van een spinnewebachtigen of drade-
rigen ring; plaatjes later van kleur veranderend; sporen
okerkleurig-roestbruin. Gesl. 88. C o r t i n a r i u s .
Steel voorzien van een vliezigen ring . . . 8
Steel zonder ring . . . . . . . 1 1
8 Sporen wit . . . . Gesl. 4. A r rn i 11 a r i a
Sporen roestkleurig of bruin-roestkleurig
............................................. Gesl. 29. P h 0 1 i 0 1 a
Sporen bruinpurper of meer of minder zwartbruin
......................................................Gesl. 41. S t r 0 p h a r i a
"9 Een (soms niet-blijvende) beurs en een bovenring^
hoed aan de oppervlakte doorgaans met wratten of
Plaatjes stijf, broos, brekend, dikwijls gevorkt; sporen
wit of geelachtig. . . . Gesl. 13. R u s s u l a .
schubben bezet; sporen wit Gesl. 1. A m a n i t a
Een beurs zonder ring; sporen wit.
.....................................................Gesl. 2. A m a n i t o p s i s
Een beurs zonder ring; sporen rozerood of zalmkleurig
.............................................................Gesl. 21. V o i v a r i a
Beurs noch ring; sporen rozerood of zalmkleurig. .
........................................... . . Gesl. 22. P 1 u t e u s
Een ring zonder b e u r s ..................................................10
10 Sporen wit; plaatjes meest vrij. Gesl. 3. Le p i o t a .
Sporen purper, bruin of zwartpurper . . . .
Gesl. 40. A g a r i c u s.
Sporen wit; hoed dunvleezig, plaatjes afloopend ofaan-
g e g ro e id ....................................Gesl. 4. A r m i l i ar ia.
11 Plaatjes vliezig, slap, met scherpen zoom . . 12
Plaatjes dik, met stompen zoom; sporen w it. . 16
Plaatjes wasachtig of melkgevend . . . . 1 7
Plaatjes gemakkelijk van den hoed af te scheiden, bijna
vertakt of meer of minder vergroeid; sporen roestkleurig,
zeldzamer vuilwit. . Gesl. 37. P a x i l l u s .
13
15
12 Plaatjes niet b o c h tig ......................................................
Plaatjes bochtig, halfbochtig, of aangegroeid bochtig
18 Plaatjes afloopend of half-afloopend . . . . 1 4
Plaatjes aangehecht of aangegroeid; hoed klokvormig
met de plaatjes een weinig overschrÿdenden rand;
sporen zwart. Soorten welke dikwijls op mest groeien.
...................................................... Gesl. 47. P a n a e o l u s .
14 Sporen wit . . . . Gesl. 6. C l i t o c y b e .
Sporen zalmkleurig, (soms zeer bleek) . . . .
...............................................Gesl. 24. C 1 i 10 p i 1 u s.
Sporen roestkleurig of bruin-roestkleurig, zeldzamer
b l e e k ....................................Gesl. 32. P l a mm u l a .
15 Sporen wit . . . . Gesl. 5. T r i c h o l o m a .
Sporen rozerood, zalmkleurig of rozerood-bruinachtig.
...................................................... Gesl. 23. E n t o l o m a .
Sporen roestkleurig of geel-okerkleurig ; hoed naakt.
...................................................... Gesl. 31. He b e l oma .
Sporen roestbruin; de oppervlakte van den hoed vezel-
achtig of zijdeachtig . . . Gesl. 30. I n o c y b e.
Sporen zwart of bruinpurper. Gesl. 42. Hyphol oma .
16 Plaatjes afloopend, dikwijls onduidelijk, gaffelvormig verdeeld
. . . . Gesl. 14. C a n t h a r e l l u s .
Plaatjes aangegroeid, vleezig, saprijk, dik. Soorten welke
op andere plaatzwammen woekeren . . . .
.............................................................Gesl. 15. N y c t a 1 i s.
17 Plaatjes melkgevend; sporen wit of geelachtig
.................................... Gesl. 12. L a c t a r i u s .
Plaatjes wasachtig, aangegroeid, afloopend of bochtig,
aangegroeid ; sporen wit. Gesl. 11. H y g r o p h o r u s .
18 Hoed met aanvankelijk omgekrulden of omgebogen
r a n d ......................................................................................19
"A!'iR 1I1