
roestbruin-roodachtig,aangedrukt-zÿdeharig; buisjes zeer
lang ; poriën bleeker van kleur dan de hoed, zeer klein.
Op rottend hout ook van naaldboomen. Met algemeen.
. P. c r y p t a r um Fr. Verborgen P.
68 Steel middenstandig, vast, onderaan gezwollen, fluweelig;
hoed dun, lederachtig, 2—5 c.M. breed, vlak,
neergedrukt of trechtervormig, aanv. fluweelig en kaneelkleurig,
later kaal en kastanjebruin; buisjes zeer kort;
poriën zeer klein, aanv. wit berijpt, later kaneelbruin.
Op zandigen, vochtigen grond, in bosschen enz. Algemeen
. . P. p e r e n n i s X . Overblÿvende P.
Hoed z i t t e n d .....................................................................69
69 Poriën paars, later verbleekend of bruinachtig; hoed
uitgespreid-teruggebogen, dun, lederachtig, wit-grijsachtig,
onduidelÿk met handen geteekend, harig. Op hout
van naaldboomen. A lg emeen.............................................
P. a b i e t i n u s Pers. Dennen P.
Poriën niet p a a r s ............................................................70
70 Hoed noch gevoord, noch met handen geteekend, wit
lederachtig, met scherpen, gaven rand, fluweelig-stÿf-
harig; poriën geelachtig; vleesch sneeuwwit. Zeer afwisselend
in vorm. Op afgevallen takken. Met algemeen.
.................................... P. F i b u l a Fr. Knoopvormige P.
Hoed gevoord of met
handen geteekend 71
71 Hoed glanzend, met
neergedrukte basis, door
verschillend gekleurde
banden bont, fljn-flu-
weelharig, glad, dun,
stÿf, verschillend in
vorm (niervormig, halfrond,
enz.); poriën wit,
ten laatste geelachtig.
Fig. 41. Polyporus versicolor L,
{Y nat. gr.).
Meestal dakpansgewÿze groeiend. Aan stokken, stammen
enz. Algemeen. Yoor— najaar . . . .
....................................P- v e r s i c o l o r L. Bonte P.
Hoed niet g l a n z e n d ...................................................... ......
72 Hoed stÿfharig, kurk-lederachtig, halfrond of niervormig,
met concentrische voren geteekend, bol-vlak, grÿs-
witachtig of geelachtig; poriën witachtig of meer of
minder geel- of bruinachtig. Gewoonlijk dakpansgewÿze
groeiend. Aan stammen en takken Algemeen .
R- h i r s u t u s Fr. Stÿfharige P.
Hoed zacht fluweelig of fljn-viltig . . . . 7 3
73 Hoed zacht fluweelig, beiderzijds vlak, wit, ten laatste
geelachtig, met scherpen, dunnen rand; poriën wit. Aan
oude boomstammen. Met algemeen. Voor--najaar
R- v e l u t i n u s Fr. Fluweelachtig e P.
Hoed fljn-viltig, bol, achteraan bobbelig en bultig, kurk-
lederachtig, flauw met banden geteekend, met witachtigen
rand, overigens zeer verschillend in kleur, (grÿs,
groen-grauw, okergeel enz.); poriën witachtig. Aan
oude boomstammen. Algemeen. Najaar
P. z o n a t u s F r . Met banden geteekende P.
Gesl. 5. Fistulina Bull.
Hoed verschillend in vorm,
groot, meest tong- of spatelvormig,
zittend of to t
een zÿdestandigen steel
versmald, saprÿk-vleezig,
bloedrood, later roodbruin,
soms met kleine wratjes
42. Fistulina hepática. ^ezet; buisjes aanv. zeer
Fr. [Y nat. gr.). kort, later veel langer (tot
. C.M.), wit- of geelachtig, door drukking bloedrood
/
Il il