» J?* Omleeding van deeze Zee-Pen. „ Als men
LXXXli ” ^en ^tam (zegt hy) overlangs opent, vloeit
Hoofd. », ’er ongevaar een Once zoutig Vogt uit, De
sxu ic, „ geheele Stam is hol, hebbende voor uit*
Si wendigen Wand een Lederagtig Vlies, van
ss omtrent een Lyn dik , tusfchen ’t welke en
3, een ander dunner Vlies, in het gevinde
„ deel van den Stam, zig ontelbaare geelag-
i> tige Eytjes, die de grootte van Klapper*
fe Roozen Zaad niet evenaaren, in een wit-
„ agtig Vogt verholen zitten; komende dab
„ best voor den dag, wanneer de Stam over-
„ dwars doorgefneeden wordt. Dat dunnere
„ Vlies bekleedt de geheele inwendige op.
,, pervlakte van den Stam en formeert des*
si zelfs holligheid , in welke behalve eén geel-
s» agtig Been , dat "er byna drie deeleri van
„ beflaat, niets gezien wordt. Dit Been is
„ in fommige Pennen* twee Duimen en zeven
„ Lynen lang , een halve o f ook een geheele
„ Lyn dik, in ’t midden vierkant, naar de
„ Enden toe rond en fterk verdunnende - doch
,, dunst aan dat End, ’t welk haar de tip ziet
Si van de Pluim. Het geheele Been wordt
„ door een dun, geelagtig , doorfchynend
ii Vlies omkleed, en aan ieder End tót een
j, Band omgedraaid, welke boven in den Top
„ van den gevederden Steel, onder in de Tip
, , van den kaaien Stam zyne inplanting heeft.
„ Door middel van den bovenften Band wordt
is uiterfte End van het Beentje tot een
„ zeer naauw Boogje famen getrokken, ter* VI.
j, wyl men echter, uit de beweeging vanlx x x i
„ den Stam , waar van ik ftraks zal ïpreeken; Hoofd-*
j, onderftellen mag, dat hetzelve, in ’t lee* stuk.
„ vende Dier , o f zo krom niet o f :geheel in ihw».
3, een regte Jyn uitgeftfekt zy (*). De Vin-
3, nen zyn ook uit een dubbeld Vlies, dat
3, zeer fterk én Lederagtig i s , famengefteld ,
„ met een dunner doorfchynend Vlies daar
P binnen. Op de zelfde manier beftaat ook
„ het Cylindirifche deel der Tentaculi [of Po-
„ lypen], met dit verfchil alleen, dat in dee-
„ zé het Uitwendige Vlies weeker is. Zy heb*
,, ben, zo wel als de Vinnen, holligheden,
„ welke gemeenfchap hebben met die der
,, Vinnen/’
„ Dit was het gene ik ; aangaande het debe.
,, maakzel van ons Plantdier, door de Ont-vr8egu,s*
leeding ontdekken kon. Welk eene be*
9, wéeging daar in. z y , en hoe ik die heb
„ waargenomen, Zal ik nu zeggen. Eenjee-
„ vende Zee-Pen gedaan hebbende in een
„ Glas met Zee* Water, zag ik, na eenig
„ tydsverloop , met groot vermaak, eene
,, wonderbaare beweeging in verfcheide dee-
,3 len
(*) 't Is natuurlyk, dat dit Beentje, door ’t inkrimpen
van ide Zee * Pen , onder 't droogen, aan ’t dunfte End dus
rond getrokken worde, gelyk ik het ook in myne gedroogde
Gryze Zee - Pen bevind , doch daar fliekt het zig door
de geheefe Iangte nït.