Vï. De Redeneerkunde moet onze Stuurman zyn
t £ £ ? in ’* beoordeelen der Verfehynzelen. Wan-
jHoofd» neer wy op een gloeijende Kole eenige be-
stu k. weegiDg zien, dan denken wy niet om Diert-
iJ S S i' i es» dewyl wy vastelyk onderzeilen, dat die
Hitte onverdraaglyk is voor % Dierlyk Leven.
Zien wy beweeging op-een uitgedoofde Ko*
Ie , dan denken wy om de Afcb, wier ligt»
heid door den Adem bewoogen wordt. Zien
wy dg Afchdeeltjes heen en weder fpringen,
aangelokp en weggeftooten worden met den
Tcurmalio , dan oordeeleo wy een byzondere
kragt in deeze Steen, door de Warmte opgewekt
, hier van de oir zaak te zyn. In dit al*
les heeft Beweeging plaats, zonder Leven,
S9 Uit de Waarneemingen van den Heer
)i N e e d u a m , met die van den Heer du
„ B u f f o n vergeleeken , b jykt, dat Zelf-
5» Handigheden van eene Dierlyke en Plant»
si aartige natuur , in koekend Water gewor-
9, pen en jn Bottels gedaan, welken men ’er
s, geheel vol mede maakt, dan zo digt toe-
3, gekurkt, dat ’er geen de minfte Lugt in
, , kan komen , en zelfs eenigen tyd in heete
js Afch gehouden , op dat, indien ’er eenige
si Eytjes van Infekten in waren, dezelven vol»
„ ftrekt mogten vernield zyn: het blykt, zeg
„ ik 3 nit de Proefneemingen van deeze Hee-
„ ren, dat zulkeZelfftandigheden, niettegen-
3, ftaande de gedagte voorzorgen , Mikros-
j» koopifchs Diertjes van verfcheide Soorten,
» en
, en zulks fchielyker o f langzaamer voort- VI.
0, brengen , naar den hooger o f Jaager trap^F^ L*
„ van Verheffing in deeze Zelfftandigheden H o o f d ,
„ Hieruit befluiten z y , dat ’er een weezept-s t u k .
,, lyk voortbrengend Vermogen in de Natuur
„ i s , waar door deeze Diertjes worden ge- urJ,t*
„ formeerd.”
Dus ziet men, dan, deeze Deeltjes voort-
gebragt in eene Plaats, en in Omftandighe-
den, die geen de minfte gelegenheid verfchaf-
fen tot een Dierlyk Leven, ons bekend. Brandende
Hitte en gebrek van Lugt» fchynt daar
mede volkomen tegen ftrydig. Ik zal de Pr oefneemingen
van den Heer E dw a r d W u ig h r ,
daar omtrent in de Zomer van ’t jaar 175»
in 't werk gefteld, van wien ik ook het voorgaande
ontleend heb ( * ) , hier bybrengen.
„ Schoon het groptfte deel der Dierlyke Proeven.
„ Zelfftandigheden, waar pp ik myne Proe-w^n-rl1
,, ven nam, behandeld zynde op de voorge-
„ melde manier , fchielyker of langzaamer
,, een gropte menigte van Mikroskoopifche
„ Diertjes uitleverde ; de meefte Plantaartige
„ Zelfftandigheden niettemin , ’t zy wegens
,, de koude van ’t Saizoen, ’t welk deezen
„ ]aare by ons niet gunftig was, o f wegens
„ eenigen misflag in ’t klaar maaken der In-
„ fufie , ftelden my geheel te leur, en onder
(*) Philos, Tranfafi, V9L» XLIJT. Tint, i « for 173Ö.
553.
I. Deel. XVIII. Stuk,'