VI. ‘ voor de drukking week, gelyk P al las wil;
LXXX.’ dac ^ec -^as niet door de Zyden des Lig-
Hoofd* haams weder uitging. Hoe zou dus de ge*
stu k. dagte Samentrekking (van den Mond te be»
itarmL SryPen zyn. Hoe kon dan hét Staartje zyne
du,nte behouden : want volgens zyn Bd. uitdrukking
is het geheele Lighaam van een Po*
lypus onafgebroken Mergagtig , neemende
overal Voedzel in, en het ingenomen Voedzel
omkleedende; byna, zo ik het begryp, als het
gefmolten Wafch o f Smeer zig rondom het
Katoen tot een Kaars vormt (*).
Wanneer de Water - Wormpjes o f Water
- Vlooijen ' en dergelyke Diertjes , tot
Voedzel voor de Polypen, niet te bekomen
z yn, dan kan men ze met andere dingen
te vrede Hellen. „ Kleine Infekten , Vifch-
„ jes , Vliegen , als ook grooter Dieren ,
„ gelyk Waterflakjes en dergelyken: allerley
,> Aardwormen, ja zelfs Vleefch, dienen al*
, , temaal, in tyd van nood , tot der zei ver
, , Voedzel:met dit onderfcheid, echter, dat,
„ daar men hun kleine en levendige Wormen
„ geheel kan geeven, grootere Wormen en
„ levenlooze dingen vooraf in Hukken gefnee-
„ den , en de laatflen inzonderheid in eenige
„ be.
(*) Hydra:-corpus —.... totum folidum & Medullare,
pro admoto Alimento Cer* inftar Digitum adraittentis cavari
condpio Parenchyma & Aümentis infimiatis fefe circumfun-
dexe, IZoöf h. p. 2j,
. bevveesing gebragt moeten worden , indien VI.
„ de Polypen die zullen aanvatten en mzuigen. j]x x}r*
„ Want ik heb - opgemerkt, dat de Polypen hoofd*
„ dingen, welke zig niet beweegen, o f tenSTUK-
„ minfte zig niet fchynen te beweegen, z e e r ^ ^ t
,, zelden aanklampen , laatende die gemeen*
„ lyk gantfch onverfchillig voorby gaan.”
Voorts merkt de Heer S c h & f f e r aan, dat
het gene aan de Armen van een Polypus
raakt, niet altoos aan dezelven moet blyven
hangen. Zo zy niet hongerig o f ziek zyn, o f
men iets op haare Armen laat vallen, dat niet
tot hun Voedzel dient, dan zal het , zegt
hy, zig geenszins daar aan hechten. Hier uit
meent de Pastoor te kunnen befluiten , dat
het geen Slymerigheid z y , welke de Armen
tot vangen bekwaam maakt. Zouden zy- dan
ook de kleine Haairtjes, welken de Heer
T r em b l e y aan dezelven gezien heeft,
willekeurig uitbrengen en weder inhaaien kunnen
? Of zouden z y , op gelyke manier , niet
eenige Slymerigheid, ten dien einde, kunnen
ukwerpen? Hier in dunkt my minder zwaa-
righeid te zyn, dan het Zintuig van ’ t Gezigt
in '‘üeeze Schepzelen te onderflellen : terwyl
dit alles fchynt verklaard te kunnen worden ,
door een byzondere fcherpheid van Gevoel.
„ Wanneer ik de Polypen voor Gulzig fcekwaaw.
„ uitgemaakt heb (vervolgt de Pastoor), zo vasten.11 j
„ moet men dit met onderfcheid verHaan.
„ Daar zyn tyden, dat zy zdkerlyk veel eeten;
„ doch
I. deel. xviil. Stuk.