A O T . die men meest aaa.deWorteltjes van ’t Eende-
£XXX.*^r0QS» 20 ?ls die ]D ’c Water hangen, als ook
Hoofd- aaö andere Planten onder Water waarneemt,
syus. Zy vallen niet in vuile, Moerasfige, gelyk de
Basterd - Polypen, maar in heldere ftroomende
Wateren, o f ook in zuivere Vyvers, uit welken
T R em b l e T de zynen haalde. Dit ge-
fchiedde in *t jaar 1739 en vervolgens, op
aen Huize Sorgvliet by ’s-Gravenhage. L eeuwenhoek
hadt, reeds in ’t voorfte deezer
Eeuw, aan de Koninglyke Sociëteit van Lon-
den kennis gegeven, hoe dergelyke Diertjes,
door hem, ontdekt waren, Men heeftze fe*
dert ook op andere plaatfen in Holland ge.
vonden, van waar de eerlten, die in Vrankryk
door R e a u m u r , jn Engeland door Baker
waargenomen werden, derwaardsdoor T rebt-
b l e y overgezqnden zyn, Men vondtze ech-
fer aldaar ook wel dra , en zy kwamen aan
R oes el by toeval voor, in het Water, dat
hy uit de Meiren omftreeks Neuremburg, in
de Maand April des Jaars 1753, tot het onderzoeken
van Water - Infekten, hadt doen
haaien ; ja hy ontdekte vervolgens verfcheide
Soorten van deeze Diertjes, en van Infekten,
aan dezelven tot Voedsel ftrekkende, in het
Water van dergelyke Meiren, dat hy dage-
jyks verfch liet haaien ; waar door hy tot
een naauwkeurige befcbouwing, afbeelding en
befchryving , van dezelven , gelegenheid be.
kwam. -
De Polypus neemt verfcheiderley Gehalten VI.
aan , eu is hier door voor een onbedreeven l x x x .*
Liefhebber niet gemakkelyk waar te neemen bo ofd -
o f te vinden. In een famengetfokken ltaatSTUE*
vertoont zy zig als een klein rondagtig Zaad* Lgfg[tnems*
korreltje, zittende aan de Wortels van Kroos0
o f audere Waterplanten. Het L y f uitftrek-
kende, gelykt zy naar een Strootje of Worm-
agtig Steeltje, veelal met het eene End op'
waards gekeerd , dat dikwils een Kopje als
een Speld heeft, en rondom hetzelve Armpjes
uitbreidc, van verfchillende langte. Sommige
Polypen hebben deeze Armen altoos
korter dan het Lighaam ; doch In anderen
ftrekken dezelven zig tot een verbaazende langte
uit, en worden dus aan de Enden onverbeel-
delyk dun. Men neemt waar, dat deeze laat-
ften hunne Armen den eenen tyd wel tien of
twaalf maal langer hebben, dan den anderen tyd.
In fommigen haan z y , als een Ster, regtuit*
gefpreid, in anderen binnenwaards krom, in
anderen krullen zy als een bos Haair, rondom
den geheelen Polypus; zo dat het onbegrype-
lyk voorkomt, dat zy niet in de war raaken,
|t Getal der Armen is in fommigen zes, zeven,
agt, in anderen tien en meer ( * ) . Men geeft
’er
(* ) Cirrhis — a i fummum denis Stellatum, zegt de
Heet Pa l l a s , El, Zeöph. p, 26. Dat is tien Armen op
zyn hoogst; doch TREMI ILEV heeft ’ et by de twintig
aan gevonden.
C 4