VI. baarde zig niets. Ik dagt derhalve , dat de»
Afdeel. ze|ve n0g geene genoegzaame broeijing onder-
HcfoFD- gaan had, en derhalve liet ik alle de Flefchjes
stuk. op de gezegde plaats ftaan, tot den 14 Decem-
infa/ie. ber, ’s avonds, als wanneer zy allen geweldig
Dtmjes. ^onj,en ^ ^och toen openbaarde zig niets , zelfs
niet in die der Pisfebedden.
verkiaa. Ik w il, door deezen uitflag van myne
ïingvandic pj-oefneemiag, dien van den gezegden En-
zenC yn" gelfchman niet wraaken. Ik befluit ’er alleen
u it, dat de gedagte beweegende Deeltjes zig
gereedst in de Infufiën van Dierlyke Stoffen,
die vergruisd zyn , openbaaren. E n , om
eenïge reden te geeven van dit Verfchynzel;
zo laat ons agt geeven op de famenftellende
Peelen der Lighaamen. De Planten, zo wel
als de Dieren, beftaan uit een groote veelheid
van Wajer •, een kleine veelheid van Aarde ,
meer of min Oliën en Zouten, die in trap van
hoeveelheid, zagt o f fcfterpheid, oneindigver-
fchillen , en het onderfcheidend Kenmerk der
Smaaken veelal uitmaaken. De Geeftige Stoffen
, in fommigen blykbaarlyk vervat, vervliegen
te fchielyk , om in dit Geval aanmerking
te verdienen.
Als een leevend Dier o f Plant zig in ’t Water
bevindt, zo onderhoudt het Leven de fa-
menftellingder Deden. Of dit in alle Schepzelen,
op gelyke manier als in de Visfchen, ge-
fchiede ; d a t, naamelyk , de Enden der uit-
waafemende Vaatjes met zekere Schubbetjes
gedekt z y n , wier kragt door ’t fterven ver- VI. ^
dwynt: dan of ’er iets dergelyks plaats heeft fxxxv L"
als in de Knoppen der Boomen, die door een Hoofd-
Olieagtige of Harstagtige Stoffe voor het in 'STüK*
dringen van Vogt o f tegen de Koude befchut
w o rd en , durf ik niet bepaalen. Misfchien gebeurt
het één zo wel als ’t andere. W y zien
ten minüe dat een leevend Lighaam, ’t zy
Dier of Plant, door de Dood de Veerkragt
van zyne Deelen verliest, flap wordt, en
mogen onderftellen , dat even ’t zelfde plaats
heeft in de kleinfte -Vezelen en Vaatjes, die
derhalve voor het indringen der Waterdeelen
bloot ftaan. ;
Het gemis van deeze Veerkragt der Vaten
ontheft de Vogten van ’t bedwang, waar in
zy zig bevonden , en doet dezelven fchiften.
Wy zien dit, honderd maaien, in Bloed, dat
uit een Ader gelaten is : wy zien het in de uit»
geperfte Sappen der Planten, die zeer fchielyk
bederven. Het zelfde gebeurt in een Plant o f
Dier, gedeeltelyk of geheel in ’t Water gelegd
zynde; doch minder fchielyk: dewyl het Water
de onmiddelyke aanraaking van de open
Lugt belet.
Na deeze Ontbinding, nu , moet ieder Element
, waar uit het Lighaam beftaat, zynen
aart volgen. 1. De Waterdeeltjes vermengen
zig met het Water, daar het Lighaam in gelegd
is. 2. De Aarddeeltjes zakken naar den
Grond, zo dra zy door eenige beweeging van
O 5 el