navolging, daar in óp bladz. 6 , overweegt, en
vergelykt, niet alleen met het gewoone gebruik
van dat Woord , met de blykbaare betekenis daar
aan in de bewuste Aantekening gegeven ; maar
ook, en ’ t gene wel het voornaamfle is , met de
zin, waarin het door dien zelfden Heer, waar-
fchynlyk onverhoeds, in zyn Werk gebruikt
is. E n , wanneer men ’t zelv e, op bladz. 8 ,
door overeenkomftig tracht te verbloemen, dan
komt het op ’t zelfde u i t : want het zou wonder
gevallig geweest z y n , dat die Worm met
de Afbeeldingen van anderen overeenkomftig getekend
ware , indien men dezelven niet inderdaad
had nageaapt.
Deeze en andere redenen, inzonderheid ver-
fcheide harde en fchimpende uitdrukkingen, dee-
den my befluiten , als gezegd is , om dien Brief
niet te beantwoorden , o f, eigentlyk gefproken,
het Antwoord daar op niet in druk te geeven ;
veel min fchriftelyk te zenden. Ondertusfchen is
het my leed , dat onze Geleerde Heer hier door
is tegengehouden om zyn voorneemen , daar
zyn Ed. op bladz. 7 van fpreekt, te volvoeren.
Immers, toen Hy vervolgens eenige Holland-
fe Naturaliën- Kabinetten bezigtigde, zou ik Hem
zekerlyk den toegang tot het myne niet geweigerd
hebben , (daar Hem zelfs door zeker Heer van
gegefproken
i s ,) en dus zou zyn Ed. overtuigd hebben
kunnen worden, niet alleen van de door Hem
betwiste Spitsheid der Enden in de ronde Menfchen-
Wormen, maar ook van de mooglykheid van ’t Geval;
alzo ik federt een dergelyk Voorwerp bekomen
heb en nog bewaar, in ’t welke de uitlchie-
ting der Zaadvaten , nagenoeg eveneens als in de
gedagte Afbeelding, ook plaatsheeft: zynde dit
de derde Menfchen-Worm, waar in ik zulks heb
gezien. De beroemde Heer V o s ma a r in ’sGra-
venhage, naamelyk, hadt’er my ook één getoond,
en zal waarfchynlyk reeds onzen Vrind overtuigd
hebben.
Om dit Gefchil eenigermaate op te helderen,
dient dat de Menfchen-Wormen, even als dePie?
ren, door ’t derven kunnen inkrimpen, en dus domper
aan 5t End worden. Ik hebze uit een Lyk zien
haaien , die aan ’t ééne End geen Punt hadden,
en dus byna zo domp waren als de Pink. O f dat uit-
fchieten der Zaadvaten altoos in de levendigen,
wanneer menze in ’t Water l e g t , gebeure , zou
nog te onderzoeken daan. Het was in de myne,
zo veel ik weet, niet door op den Worm te trappen,
o f door eenig uiterlyk geweld, veroirzaakc.
De Vraag, door zyn Ed. gedaan, waarom ik den
Leezer op myne bladz.^41, XIV. S t u k , in ’t
onzekere gelaten heb , omtrent een verfchil tusfchen