'Afd eel . ZyQ Wel'EJ‘ getuigde ’er van, dat de Ge.
LXXXi; vederde Steel Armen uitgeeft, aan de eene
H oofd, zyde niet kwaalyk naar Plaatjes gelykende ,
STUK‘ doch aan de andere uitloopende in een gedoorn.
Cedoernde. Franj-e ; welke Franjes als Schubben over
elkander, leggen, met eenigen fchyn van
Wieken, RoUdeletius hadt het geheele
Schepzel by een Pluim, die men op den Hóed
ziet draagen, en het onder-end van den Steel
by de Mannelykheid vergeleeken , zeggende,
dat de K nobbel, dien men , tegen 5t gevederde
gedeelte aan, gewaar wordt, eenige Splee-
ten heeft, zodanig als de Openingen der Kieuwen
in de Haaijen zyn , en ’t gevederde gei
deel te beftöndt, volgens hem , uit dunne
Plaatjes, als die van Aluin - Leyfteen, op wel.
ken eenige andere tedere zelfftandigheid rustte,
De Heer B ohadsch deeze Gryze Zee-
Pen, in ’ t jaar 1757; aan de Kust van Napels
onderzoekende, beyondt dezelve agt Duimen
lang , met eenen kaaien Statn van derdhalf en
een Veder of Pluim van zesdhalf Duimen. In
de Knobbel nam hy eenige Rimpels, doch
geen Spleeten o f Sneedjes waar, maar het
onder - end hadt eene uitfnyding , die naar een
Spleetje geleek. De Pluim beftöndt uit meer
dan dertig Vinnen , waar van de grootften, in ’
’t midden geplaatst., byna een Duim lang en
een half Duim breed waren. Ieder Vin geleek
naar een Sikkel, en maakte een Plaatje uit,
byna overal even breed, welks uitwaards
krom*
kromme gedeelte in yerfcheide gekartelde VI-
Lapjes gedeeld Werdt, die op de kanten eenlx x xV
menigte van Putjes o f Kelkswyze hqlletjes had» Hoofd- ’
den, en in ’t midden met verfcheide fcherpeSTÜiC*
uitfteekeude Beentjes gewapend waren. Ver-G^wr^ '
dur lpreekt zyn Ed., daar van , aldus.
,, De zelfftandigheid van den Steel en de
i, Vinnen is hard en Lederagtig, uit verfcheide
byna Peesagtige Vezelen, . welke Netswy-
91 zé gefchikt zyn, famengepakt, tusfchen
j9 welken een tederer gedeelte, o f, gelyk de
» Ouden verkoozeq te fpreeken, Parenchyma ,
99 komt en kruipt. Deeze fchikking der Ve-
,, zelen openbaart zig gemakkelyker, na dat
„ men de Zee-Pen eenigen tyd in Wyngeest
„ bewaard heeft: want, dan wordt dat Paren-
59 chymateuze gedeelte een weinig famenge-
3, trokken, en laat gemeenlyk Ruitagtige
„ ruimten tusfchen de Peezige Vezelen over.
„ Geen Tepels vertoonen zig aan de opper-
,, vlakte van den Steel, maar de gezegde
,, Peesagtige Vezels puilen flegts hier en daar
„ tot de Oppervlakte ui t , maakende het Vel
„ eenigermaate ruuw.' Deeze Vezels zien
„ blaauwagtig uit den gryzen, doch de tus-
,, fchepruimten zyn witagtig. f Eveneens is
„ het met de zelfftandigheid der Vinnen ge.
9, fteld, uitgenomen derzelver Grondfteun,
») of het dunne gedeelte, dat tot zyn be-
s, kleedz'el een fterk Vlies' heeft, waar in
» ronde geelagcigé Tepels , in een groote
* fiic®
I. DlIJkfc, XVUU STU*#