J i j l I mm
i l
I l s p J f lH l M|1|lD
lii JS
y I |ÿ*fS5 1 ; |J I
l ^ p 1 H
l l §3 • !’
I g&S I
BmSSm BH II | 1 E P»
fil 11
ill
A fdeel. 5 ®® i s * ,ba? “ fn‘ niet begfypen, zonder eene
t y y v . Natuurlyke holligheid te onderftellen. Wy zullen
LXXX.
HOOFDSTUK.
in ’c vervolg, uit de Waarneemingen van
ü CHj e f f e r , zien, dat deeze holligheid wee-
zendyk zigtbaar is. En dat de Polypen van binnen
hol ?yn, blykt onwederfpreekelyk uit de
Proeven van den Heer T u e m b l e v , door wel-
ken hyn Lighaam, even als een Kous, werdc
omgeftroopt, zodanig, dat de binnenfte Wand
de b uitentte wierde (*). Zonderling is ’t , dat de
Heer P a l l & s , dit ook verhaalende, niet opaqmerku
iu eft L dac zulks §een Plaats zou kunnen
hebben , indien de Polypus niet weezentiyk
egn binnen den en een bui ten den Wand aan
zyn Lighaam had: veel minder, dat het eeni-
ge maaien zou kunqen gefchieden, gelyk zyn
JSd. zegt ( f ) . J J
De bekendfte en zekerde Voortteeling der
Polypen is eene uitbotting, zeer naar die der
Planten gelykende ; zo dat zy de Jonge Poly.
pen hier en daar tot de zyden des Lighaams
uitgeeven, die aldaar als Botten uitfpruiten
aangroeijen in Jangte, Armen krygen en
eindelyk, volwasfen zynde, zig affcheiden
van de Moer, om op zig zelf een Dier te
worden, dat wederom dus voortteelt, ’t Getal
Voort
teeling.
(*) Ibidem , blada* 490.
(’ T• "i Oocuit ‘•i'js , «Hyuyidarmam , ,—» aliquoties fubverfàm,
immmüni4’ s T2^oof'hT♦ p 4 r°sgT. " “ F
1I
I I
i l
tal der Jongen , die te gelyk aan eene Pöly- VL
pusgroeijen, is fomtyds tien, en, alzo het in£ x x x *
twee o f drie Dagen volkomen Dieren z yn ,Hoofd;
die zelf Jongen voortbrengen, terwyl de Ou- stuk.
de niet ophoudt van baaren ; zo is derzelver
vermenigvuldiging verbaazende. Zy zouden
oök Eytjes vóórtbrengen, die doof de groote
Waarneemers, Ju s s i e u , T r e m b l e y ,
R oes e l , zegt P a l l a s , gezien en be-
fchreeven zyn. Zyn Ed. hadt die manier van
Voortteeling, tweemaal, met eigen Oogen
volmaakt waargenomen,- en, dat dit de Na-
tuurlyke manier van Voortteeling z y , bevestigde
hem de kleinheid der Polypen in ’t vroege
Voorjaar, zynde dezelven dan altoos zo
groot niet als de genen, die door de Uitbotting
worden voortgebragt. Om die reden
Helde Ro esel zulks maar waarfchynlyk ( * ) ,
en T rembl e y fpreekt ’er zonder zekerheid
* van, ja fcheen het veeleer te ontkennen ; ten
minfte blykt uit zyn zeggen, dat hy die Eytjes
nog niet gezien hadt (f\): weshalve het
my zo ontwyfelbaar niet voorkomt, als aan
den gedagten Hoogleeraar (JA
De
(*) Als boven Ba ker bladz. 385.
( f ) Nous n’avons , jusqu’à préfent, rien découvert dans
îbs Polypes, que l ’on puisfe asfûter être de la Graine, Mira,
des Polypes, in Quarto« p. 104,
(B Hy zegt, ex Ovulis quas Jusft&Mt , Trtmilijus et
Roer
I. Deel. XYIII. stuk.