VI.
A fpeel,.
LXXX.
Hoofdstuk.
v.
Jiydatula,
Blaesagti*
**
Waarneepiingen
Van
T ï * ON,
(5 ) Polypus met een' Blaas agtig Lighaam.en
vier Jlompe Armen,
LiNNffiüs brengt hier een Schepzel t’huis,
het welke P a l l a s onder de Lintwormen
geplaatst hadt. Een tb groot onderfcheid,
zou men mogen zeggen; doch zy hadden ’er
beiden eenigen reden voor. De Heer P a l l
a s , in den voórften | om dat T y so n het
genoemd hadt Lumbricus Hydropicus, d a t js ,
Waterzugt - Worm. Ik zal de befchryying
van deezen Engelfchman hier plaatzen, waar
uit men zien kan , wat daar mede gemeend
worde. Dus fpreekt dan T yson;
„ In de Ontleeding van een Gazella o f
„ Bezoarbok , die van Aleppo gebragt was,
,» nam ik verfcheide Hydatides o f Vliezen
,, waar, met helder Water gevuld zynde,
„ omtrent zo groot als een Duiven - E y , en
,, ovaal, die vast zaten aaq het Net en fom-
„ migen in het Bekken, tusfchen de Water-
,, blaas en den Endeldarm, Voorheen waren
„ my dergelyke Waterige Zakjes o f Hydati-
„ des
(5) Hydra Tentaculis quatuor obfoletis , Corpora Vellca.
fïo. Syst, Nat, XII. Ova in Porcis, BaRTHOl. Cent. II.
Obs. 87. p. 293, Epb, Nat, Cur. Dec, I. Ann. 7. Obs,
s.06, Hydat'is animata. Dec, II. Ann. 4. Obs, 73, T, i.
Lumbricus Hydropicus, Phil, T rans. V o L. XVII. N. 193,
p. 506» Alt, Erudit, 1692. p. 535. Tania Hydatigena.
FA Li,. Zoóph, 413, Het Waterblaasje, Lyst der ^Plantti,
hl* gig.
„ des, in andere Dieren, voorgekomen, die^ V V
ik vermoedde een byzonder Soort-van In* Lx x x .
„ fekten te zyn , in Dierlyke Lighaamen ge- Hoofd.
„ teeld, ten minfte de Vrugtbeginzels of E i - stuk.
9, jeren daar van. Voor eerst , om dat ik de- w^s/»*
,, zei ven in een uitwendig Vlies, naar eene
9) Matrix gelykende , zo los beilooten waar-
„ nam, dat, door hetzelve met myn Vinger
„ o f een Mes te openen, de inwendige Blaas,
„ bevattende de Lympha o f Serum, nergens
„ daar aan eenig verband o f vastigheid fcheen
,, te hebben , maar gereedelyk daar uit viel,
„ haar Vogt behoudende, zonder een Drüp-
„ pel daar van te verliezen. Ten mderen nam
„ ik waar, dat aan deeze inwendige Blaas
„ een Hals was o f wit Lighaam, minder
„ doorfchynende dan het overige van de Blaas
, , en daar van Uitpuilende s ja , zo veel ik
,, waarneemen kon , een Opening hebbende
,, aan het End, die my toefcheen door de
„ intrekking van eenig gedeelte daar van in-
,, waards veroirzaakt te worden. Hier door
, , verbeeldde ik m y , kon het Dier, als met
,, een Mond, het Serum uit het buitenfte Vlies
,, inzuigen, om daar mede zyne Blaas o f Maag
„ te voorzien. Ten derden. Op het naby
3, brengen van deezen Hals aan de Kaars, be*
„ vonden wy 5 dat dezelve zig weezentlyk
3, bewoog, en dan zig korter maakte,”
In vier Afbeeldingen wordt dit $chepzel
door T y s o n vertoond , zynde het in de
G 5 eene