VI.
A fdeel,
LXXX.
Hoofdstuk.
Geztfl’ge,
H8 B E S § H R Y V J N G VAN
pen, en fomtyds ééne, in derzelver Lighaam
‘ waar, hetwelke anders uit dergelyke door-
fchynende Bolletjes fcheen te beftaan, als het
bekleedzel van de echte Polypen. Aan beiden
kwamen in, hetzelve zekere Ey vormige
Lighaampjes voor, welken de laatstgemelde
voor Zaadjes van Kroos, de ander voor £i-
jeren aanzag, Zie hier wat R o e s e l dienaangaande.
zegt,
„ Ik houd deeze Lighaampjes voor Eije«
„ ren , om dat zy allen eenerley grootte en
„ Kleur hadden j om dat ieder, in dergelyke
„ Zwerm bevindelyk Schepzel, zodanigen by
„ zig voerde ; om dat ’er zig in veelen drie
o f vier, in veelen yyf o f zes, ja ook in
» eenigen zeven o f agt vertoonden , en dat,
9, als eenigen dood op den Grond vielen, zy
„ altoos van dezelven ledig waren: eindelyk
,, heb ik pok deeze Eijeren niet in édne,
„ maar in de meeflen myner Zwermen waar»
» genomen. ^Dat echter die weinige Schep-
„ ze is, welke deezan Zwerm uitmaakten
„ nog leefden, was uit hun geduurig zuigen
„ als pok uit de fnelle intrekking en uitftrek-
, , king van hun Lighaam, meer dan te wel
af te nepmen , en daar uit meende ik te
s, kunnen befluiten, datzy ook ten Ende toe
„ hun Vopdzel tragten te bekomen.”
De gezegde Redenen, evenwel, komen my
niet'kragtig genoeg voor, om alle twyfeling
weg te neemcn, o f de gedagte Eighaampjes
niet ,