Afdee ” d°ch daar zyn 00k tyden '* dat ZY weinig
LXXx!"5* eeten» en z y hebben, gelyk men op eenige
H oofd- j» plaatfen , by manier van fpreeken, van de
stu k . „ Raaven zege , haare Hongermaanden. In
xearmdt ” de ^omerJ en vooral als het warm Weder
»> i s , vreeten zy het meefte : doch alsdan is
„ ’er ook overvloed van Diertjes tot hun Voed«-
j , z e i, en'de Verteering gefchiedt diestyds by
„ hun gezwinder, duurende zelden langer dan
„ twaalf Uuren. Des Winters en by koud
,, Weer eeten zy minst; waar zouden zy dan
3, ook Wormen genoeg vinden ? Doch zy kun-«
„ nen alsdan met .minder toe : dewyl de Ver-
-3, teering langzaamer gefchiedt, en dikwils
a, eerst na verloop van twee o f drie Dagen ge*
a, eindigd is. Bereikt de Koude, in de Win-
„ ter, eenen hoogen Graad , dan raaken zy
3, wel niet om den hals, maar zyn daar door
3, zo verdoofd, dat zy een zeer flrenge Vasten
,, houden, of dan in de Hongermaanden zig
„ bevinden: ja , in de Zomer zelfs, en in de
,, heetfle Dagen , kan menze langer dan een
„ Maand laaten vasten, zonder dat zy deswe-
3, gen lier ven.”
De langheid van hun Leven is niet gemakke-
lyk te bepaalen; fchoon T r emb l e y dezelve
op twee Jaaren en daar boven fielt. Z y
zyn aan Toevallen onderhëvig, die dikwils
hunnen Levensdraad vroeger affnyden. Hier
onder moet men vooral de Luisjes tellen, daar
zy mede bezèd raaken, zo men hun niet genoeg
• fchoon
D E P O L Ï P E N , 77
fchoon Water geeft. Voor andere Waterdie- V I.^
ren fchynen zy geen Aas te zyn. De Heer Lxxx>
T r e m b l e y ten minfte heeft geen üitgehon-H oofd-
gerde Vifchjes noch Water-Torren daar toe stuk.
kunnen brengen, dat zy de Polypen,
voorgeworpen , aandeeden : doch kwam dit
ook daar van daan, dat zy te veel in de engte
waren? Immers is ’t niet onwaarfchynlyk, dat
de Polypen zelf tot Aas verftrekken van andere
Water fchepzelens
De*lang ge-armde Polypen teelen op de Jongen*
zelfde manier voort, als ik hier voor, aangaan-
de de Polypen in ’ t algemeen j en van de ffc* *
Groene in ’t byzonder , gezegd heb. „ Men
„ zal niet ligt uit een Graft eenige Polypen
„met elkander vangen (zegt Sc h i e f e r , )
„ daar niet altoos ettelyken onder zyn , aan
,, wier Lighaam men een of meer verheffingen,
,, als kleine Knobbeltjes o f Kegeltjes, ziet
,, uitpuilen: ja aan zeer veelen zal men kleine
, , Polypen gewaar worden, die ’er zig, even
,, als op andere Lighaamen, aan fchynen vastr
,, gezet te hebben” . Zyn Ed. vertoont zulks,
benevens dè trapswyze toeneeming van deeze
joDge Polypen, in Plaat* Zelfs fielt hy voor,
hoe zulk een Jong, nog aan de Moer zittende,
reeds de Armen uitflrekt, en daar mede Waterdiertjes
vangt. D it, niet alleen , maar dik«,
wils komen, aan ’ t L y f van eenen Ouden, ver»
fcheide Jongen voor, in byzondere trappen
van groey en grootte; gelyk dit by Letter e ,
in