'Afdeel. *n ^derfcheiding' van de ronde, breede of
fxSyi!’* PIatte Wormen, en , om dat fommigen zig in
H oofd- brokjes o f leedjes , als Kauwoerden - Zaad,
£TUK* van elkander fcheiden , Vennes Cucurhnini,
waar van de Franfche naam, Vers CucurU-
tim, ontleend js.
rigen- s> ö e Lintworm (dus fpreekt L in n jeü s .)
fchi^ppen, Si wordt aan ’ t eene End oud, terwyl hy aan
,, het andere oneindig voortgaande voortteelt,
„ geiyk de Graswortels. De onderfcheiden
„ Leedjes heeten by de Geneeskundigen Ver-
v> mes Cucurbiiini, daar nieuwe Leedjes, als
„ a a n de Moer , zonder bepaaling weder aan-
,, gioeijen, terwyl ieder Leedje zyn eigen
„ Mond, zyn eigene Chylbereidende Inge.
,, wanden heeft. Deeze Dieren zyn eenvou-
; j diglyk aan elkander gefchakeld , en fajncp-
„ geheld geiyk de Korallynen, terwyl in ie-
der Leedje het Diertje met zyne Vrugtmaa-
king vei holen zit. Hier door wordt de
a> gemeenzaamheid ip ’t neerdaalen en de op-
„ aangenaamheid in ’t opklimmen verklaard.
» Aan ’t dikfte End hebben zig T y s o n ,
„ A n d r y , T ülpius , den Kop verbaeld*
„ doch zy bedroogen z ig , dewyl ieder Leed-
„ je zyn eigen Leven geniet en geen deezer
„ Wormen een Kop heeft; ’t welk uit het
„ openen van Honden blykt” .
Be Kop. 'Onze Ridder ontkent hier dep Kóp des
Lintwovins, die niettemin van verfcheidenQ
gan ’t fmalfte End is waargenomen. M a l i*ro
h i u s , A n d r y , Bo n n e t , R oedf.rer
en R o s e n , hebben aan dat Draadagtige End LXXXir/
ten minde iets gezien dat naar een Kop ge- Hoofd-
leek. Men vindt hem door Bonne t zeerstok«
naauwkeurig' in Plaat gebragt, en dewyl de
Lintworm aan ’t breedfte End geduurig Stukken
affcheidt, zo is het ten uiterfte waar-
fchynlyk, dat de Kop , zo hy ’er een heeft,
aan ’t fmalfte End moet zyn. Men kan ’er,
op ’t getuignis van zo veele onderzoekers,
niet aan twyfelen , en dan verbeeld ik my
den Lintworm als eene Samenleeving van
Dieren, welke mooglyk door affcheiding der
Leedjes voortteelt; komende dus aan de Zee-
Pennen, en andere uit Polypen famengeftelde
Plantdieren, zeer naby.
Behalve het Menfchelyke Lighaam, voor het
welke dit Schepzel tot een ongemeene Plaag
Rrekt, is het ook in Honden, Katten , en andere
Viervoetige Dieren, als mede in ver-
fcheide Soorten van Vogelen en Visfchen
waargenomen. Men heeft derhalve zig verbeeld
, dat het uit het L y f des eenen in dat
van anderen kon voortgeplant worden; doch
de eerde oirfprong bleef duider, tot dat een
Soort van kleine Lintwormen , door onzen
Ridder , in Slykerige Bronnen waargenomen
w a s , en federt denkt men , dat zy uit het
Water kunnen komen in ’t Menfchelyke Lighaam,
of dat der Dieren.
De langte , ondertusfchen , tot welke dit verbaa-
K 5 Schep-«ndcIan*-