VI.
A fdeel.
L x x x ir .
Hoofdstuk.
JEenzaame,
s, hy oragord is met Vliezige Randen , alè
n Ringen , waar door men hem duidelyk van
„ de voorgaanden kan onderfcheiden , zynde
5, ook minder plat. Van deeze Soort werden
s> twaalf onderfcheiden in één Hond gevonden,
„ die allen byna fond waren. Deeze dikte
„ echter is hem niet volftrekt eigen: want wy
„ zien dat verfcheidene, van Menfchen uitge-
„ worpen , geheel plat zyn als een Lint. Het
,, zekere Kenmerk tot onderfcheiding is de
„ plaatzing van het Mondje f aan de zyde,
5, niet op het platte van den Worm , gelyk in
„ de twee volgende Soorten, en, dat dit Mond*-
„ je als een rolrond Pypje i s , toont de Af*
„ bedding Letter B.
, , Als men dëezen Worm levendig werpt op
„ een droog Papier, dan kleeft hy ’er op ver*
„ fcheide plaatfen aan, terwyl hy kruipt en
si zig uitrekt, wordende daar door langer
s> en dunner; zo dat de Leedjes , die anders
„ Eyrond z yn , dikwils een Pennefchaft dik,
„ Draadagtig worden ter langtevan een Duim ,
„ fcheidende zig dan ook dikwils van elkander
„ af. Wanneer men, nu, deeze afgezonder-
„ de Leedjes in laauw Water werpt, zo lee*
j, ven z y , beweegen zig , kruipen een weinig
„ en neemen hunne eerlte gedaante weder aan,
s» die naar Distelzaad grootelyks zweemt.
„ Hier uit blykt ten duidelykfte, dat deeze
,, Worm door zyne Leedjes vermenigvuldigd
», wordt.
Wy
D E L I N I W O R a E Pi’ i6 i
3, W y hebben gezegd, dat het Mondje van Vfc
v» deezen Worm in ’t midden van de ééne zy-.^Jvvr^
,, de geplaatst is. Hieromtrent, echter, moet Hoofd«
„ men aanmerken , dat niet alle Leedjes aanSTUK*
„ eene zelfde zyde hun Mondje hebben, maarD*3 att*
sy dikwils daar mede beurt houden ; zo datzaad-
3, het eene Leedje dit Mondje aan de regter ,WwmeIis
,3 het volgende aan de flinker, het derde we-
„ derom aan de regter zyde heeft, en zo ver-
„ volgens. Dit is , evenwel, geen vaste Re-
,, gel: want men vindt dikwils drie, vier, vy£
„ Leedjes agter elkander , die het Mondje
„ aan eene zelfde zyde hebben.
,, De Kaauwoerden - Zaad Wormen zyn niets
„ anders dan Leedjes van deezen Lintworm ,
„ op de gezegde manier afgefcheiden, gaande
, aan het dikfte End vap den Worm gemakke-
lykst uit malkander. De Geneeskundigen
hebbenze, wegens de Geftalte, by Kaau-
« woerden-Zaad vergeleeken, doch zy zyn
doorgaans wat dik daar toe. Sommigen
Rellen , dat het Wormen op zig zelf zyn,
waar van de een zyn Kop in den Aars van
, den anderen zou fleeken , en dus elkander»
, zouden vast houden ; doch , wanneer men
,, een Lintworm , die in Wyngeest eenigen
3, tyd bewaard is, overlangs opent, dan ziet
,, men duidelyk , hoe dezelve een geheel Lig-
,, haam uitmaakt* De Ouden begreepen niet,
„ dat een Dier uit verfcheide Dieren beftaan
„ en dus leeven kon, doch de kennis der Po*
L „ tf*