woord my diescyds , als een Voornaam , geheel
onbekend wa s , en ik verftond naderhand van z e ker
uit Vriesland afkomftig Hoogleeraar alhier, dat
het zelfs in die Provincie zeer vreemd is Gedag-
te Doótor z e g t , dat ik dus zyn Doopnaam alleen-
lyk noemde ; doch wy verwonderden ons , wat
Naam hy dan in die veele Jaaren te vooren mogt
gevoerd hebben, als in zyn Bejaardheid eerst gedoopt
zynde. Maar, eens toeftaande, dat Murk
zyn Doopnaam zy : heb ik in dit geval meer g e zondigd
dan de Engelfchen, die onbefchroomd, en
zeer dik w ils , den hoog vermaarden N e w t o n
Sir ljaac heeten ? Dit wordt door hun ook ten
opzigt van andere beroemde of zeer bekende Luiden
gepleegd. Dus vindt men den vermaarden
S l o a n e enkel Sir Hans getyteld. Was dan onze
Sneekfe Doéfor daar door wettelyk zodanig
beledigd , dat hy hetzelve tot eene Kinderagtige
kwaadaardigheid betrekken mogt ? Inderdaad, ik
heb toen niet anders g edagt, o f het maakte een
gedeelte van zyn Geüagtnaam uit : even als men
den Heer. Doéior P lo os v a n A m s t e l . kan
noemen Doétor P l o o s , zonder dat zyn Ed.
zig zulks zou aantrekken. Geen andere gedagten
heb ik gehad , en dat woord flegts op zig ze lv e ,
tot bekortinge, gebruikt.
De Heer B o d d a e r t , Medicina Do&or te
UUtrecht,
wien ik gelegenheid genomen had, in
het gedagte X lV d e Stuk myner Natiiurlyke Historie,
verfcheide maaien , met de verfchuldigde ag-
ting te gedenken , heeft in het naastvoorgaande
XVIIdeScuk, dat over de Zee-Gewasfen handelt,
daar van ook rykelyk zyn deel gehad. Zyn Ver-
taalihg , immers , van het Werk van den hoog
geleerden Heer P a l l a s over de Plantdieren ,
gaf my daar groote aanleiding toe. Ook had ik
van zyn Ed. een Brief ontvangen, waar in hy
verklaarde , wel te mogen lyden, dat zyne mis-
Hagen aangetoond werden, mids zulk met befchei-
denheid gefchiedde. Zodanig zyn fommige Men-
fchen door Eigenliefde ingenomen, dat zy iemand,
die met hun gelyk Haat, de bedaardheid, bel aam-
lykheid, befcheidenheid , heufchheid, en wat niet
al meer, durven voorhouden : ’ t welk doch een
Man, die zyn Verfland heeft , uit zig ze lf behoort
te weeten. Dat Ouders , Voogden, Meeflers en
dergelyken, zulks hunne Onderhoorigen doen, is
verdraaglyk!
Met veel voorzigtigheid ben ik , ten opzigt van
fommige Geleerden, op wier fchryven ik eenige
Aanmerkingen te maaken had, in de voorige Stukken
deezer Natiiurlyke Historie te werk gegaan:
maar onder het fchryven van het XIV. en volgend
e , kwamen my eenige dingen voor, die my, als