. V l' » Lighaam van andere Water * Infekten is vast.
L X X IX , ” g emaakc •
H oofd- De Afbeelding , aldaar in Plaat gebragt,
stu k. vertoont deeze Tros -Polypen, zo als dezelven
aan het Lighaam van eene Waterluis door den
Heer d é Geer waargenomen zyn , en dus
oogfchynlyk zeer veel verfchillende van die,
welken men in de Staande Wateren by Brusfel
gevonden hadt, als ook van die van Roe-
sel ( * ) , door den Heer Pallas aangehaald
, en van die, welken de Heer Bod*
daert, met de allerkleinfte Korallyn van
E L L i s overeenkomftig, in Plaat gebragt heeft.
Het verfchil beftaat echter meestin de geitalte
der Lighaamen, die in de eene Figuur als
Klokjes o f Kelkjes , in de andere als Besfen
zyn. De Heer de Geer vergelyktze by de
Eijeren van deGaasvlieg, door Reaumur
voorgefteld ( f3 > doch de vrywillige bewee-
ging deedt hem zien , dat bet geen Eijeren
konden zyn. Hy nam zelfs eene eigene be-
weeging in deeze Eyvormige Lighaampjes
waar, zeggende.
„ Met de Punt van een Mes fcheidde ik
„ eenige zulke Deeltjes van het Lighaam des
, , Infekts a f , en zag, dat hier door de lang-
9) werpig ronde Lighaampjes, alleeulyk, van
, , de
(*) Infeïï. Belust. III. Th, Pi. 9?. fig. 3.
( t) Zie het XII. St u k . deezer Natuurlyk.e Historie »
bladz, S2.
.. de Takken afgingen , blyvende de Tak- VI.
„ ken aan het Infekt zitten, op eenige wei-LXXIX%
nigen naa , welken ik afgefneeden had. Hoofd-
, De afgezonderde Deeltjes befchouwde ik5TUK»
„ naauwkeurig met een Vergrootglas, en
, , zag met verwondering, hoe zy met veel
vaardigheid in ’t Water op en af zwom*
„ men , beweegönde zig menigmaal water-
, , pas in ’t ronde , als een Draaikolk , doch
„ fomtyds ook als een Rad,loodregt, en, ge-
„ lyk men z e g t , over ’t hoofd tuimelende :
„ het welk zeer aartig was. Buitendieu ver-
„ toonden zy aan my nog hunne voorheen
gedagte beweeging , dat zy naamelyk hun
95 Lighaam tfin deele introkken , en hier uit
” volgt ontegenzéggelyk , dat zy weezentlyk
”, Diertjes zyn (*). Hoe naauw ik toekeek,
„ echter, kon ik niet befpeuren, dat zy Poo-
„ ten of eenig ander Werktuig om te zwemmen
hadden: doch wierd alleenlyk , aan ’t
» ééne End, een zwartagtig Vlakje daar in
33 gewaar” .
Vervolgens merkt de Heer de Geer aan,
dat hy verfcheide zulke; Waterluizen gevonden
hadt, die met Steeltjes bezet waren ,
zon-
(*) Ten minde , z6 men ze niet tot de Werkruiglyke
Lighaampjes van den Heer de E ü i ï o n betrekken wil ,
zegt d e G e e r . Hebben niet diebeweegende Lighaampjes,
welken men in Hooywater waarneemt , een aanmetkelyke
overeenkomst met deeze zwemmende Waterdiertjes?