Afdeel ” ^roomer>de Wateren ; derhalve Was ik aliè
t,y y y L « Moerasfen voorbygegaan; doeh eindelyk
Hoofd- », vond ik ze in twee Pla,sfen by onze Stad ,
stuk» „ Regensburg, onmiddelyk voor het zogenaam*
„ de Proeveninger Woud. De eene.die laagst
M legt, heeft fomwylen den toevloed van ee*
„ nige naby gelegene Bronnen; doch de ande*
w re, die de hoogde is , fchynt haaren oir-
99 'fprong daar van te hebben, dat het Regen-
9, water niet fchieïyk kan wegzakken in den
„ Kleijigen Grond, en daarom is deeze Plas
9, ook aan groote veranderingen onderhevig*
„ Men treft 'er fomtyds weinig, fomtyds veel,
„ en dikwils geen Water in aan” .
„ Toen ik eens, met een ander inzigt, uit
99 deeze beide Plasfen Gras en Water naar
9, myn Huis liet brengen, vond ik s’anderen-
sj daags, tot geen kleine verwondering en
„ vreugde, zo wel de Gras-Steelen en Bla-
deren, als de Wanden van het Glas, vol
„ zulke groene Polypen hangen. Sedert dién
„ tyd heb ik altoos dergelykep in deeze Wa-
9, teren aangetroffen» Zou dit enkel toeval-
5> Mg zyn , o f beminnen de groene Polypen
„ meer een ftilftaand o f maar wenig afftroo-
9, mend Water; in het welke zig de Diertjes,
,9 die zy tót haar Voedzel noodig hebben, be-
„ vinden, die in de (helvlietende Beeken.
9, waar men de anderen aantreft, niet te vin-
9, den waren?
,j Zy zyn,De gelyk de anderen, niet beweeg-
Armen»
„ lyke Armen voorzien 9 wier getal ook ver- VI.
,, fchillende is. In volwasfenen heb ik niet l x x x **
9, minder dan zes, doch wel negen, twaalf en Hoofd^»
,9 fomtyds ook agttien Armen geteld. Vcelen STUK*
9, konden hunne Armen vry lang en tot over Grmt*
„ de helft des Lighaams uitftrekken, doch
9, anderen fcheen dit onmooglyk te zyn, door-
„ dien zy dezelven niet half zo lang maakten
„ als het Lighaam. Men zou deeze groene
„ Polypen, derhalve, zo wel als de anderen,
,, in kort en lang ge - armde kunnen onderfchei-
„ den. Deeze Deelen ftrekken hun tevens
3, voor Armen en Pooten : zy houden zig niet
„ alleen met dezelven aan andere Lighaamen
,3 vast; zy vangen ’er haaren Roof mede,
,, brengen dien aan den Mond en in de Keel,
„ maar zy begeeven zig öok, door middel der
„ Pooten, van de eene plaats naar de andere.
5, Middelwyl veranderen de Armen in figuur
„ en plaatzing. Somtyds vertoonen zy zig als
9, de Straalen van een Ster, fomtyds als Bla-
3, dprtjes, fomtyds als Draaden, dié den Kop
„ omringen. Nu eens zyn zy alle te famen,
,9 dan wederom maar één hunner, uitge«
3, ftrekt, neerarende bovendien allerley,. hoe"
i» kige, Boog-, Slang- en Ringagtige kromten
„ aan.
»> p^sze Armen ftaan rondom den Kop, die Hs(
,9 in t midden een Mond o f byna ronde Ope- Lighaaaw
j, ning heefc, welke z y , gelyk twee Lippen,
1« Deel« XYIII, Stuk,