VI.
'Afdeel.
LXXX.
H oofds
tu k .
Ctele
Polypus,
f e
Kleur.
doch in andere deelen van Europa waren ar!-*
dere Soorten gemeener. Dus vondt T r em
e l e ï , in de Vyvèrs van de Lustplaats Sorg-
vliet, by ’s Gravenhage, de Groenen ’t eerst
en menigvuldigst; des hy die,' door den naam
van Gemeene Polyperi, van de anderen on-
derfcheidt. Aan Schj e f f er , te Regens,
burg, fchynen die van deeze Geele Soort zelfs
niet voorgekomen te zyn.
Een andere aanmerking betreft de Kleur,
naar welke door L in n .&U8 de Soortnaam
bepaald wordt. De Polypen der tweede Soort
van T r em b l e y waren doorgaans roodagtig
bruin: R oes el geeft ’er den naam aan van
Oranje-geeie Polypus, doch onderrigt ons, dat
die Klêur aan veranderingen onderhevig zy.
, , Dezelve vertoont zig nu ft erker dan flaau*
„ wer, en fomtyds byna Reozenrood : ja ,
„ wanneer deeze Polypen ( zegt hy ) , eeni-
,, gen tyd vasten o f anders zwak wor-
„ den, zo'dat het met haar ten einde loopt ,
,, dan worden zy geheel bleek van Kleur”.
In de Verhandelingen van de Koninglyk
Sweedfche Sociëteit der Weetenfchappen wordt
gezegd, dat eene witte Soort van Arm-Polypen
omftreeks Stokholm de Gemeenfte zy ,
en volgens de Lighaamsgeftalte fchynt men ’er
niet dan deeze mede te bedoelen (*). Zou
men dezelve dan, met den- Heer P a l l a s ,
grys
(*) Stockholm, Verhand, op ’t jaar 174«, pag, 210.
frys o f graauw kunnen noemen met eenig^Vj^
geel, of met orlzen Ridder grys of graauw 1 LxxX.*
Ik gebruik liever hier de benaaming van G-ee- Hoofd-
le Polypus. stuk*
Gedagte veranderlykheid van Kleur deedt
den Heer R o e s e l de Lighaams geftalce té Plaat
hulp neemen, om deeze Polypen van de naaft.0 ^ * 1**
voorgaande en volgende Soort, die beiden
ook iets bruins o f geels hebben , te onder-
fcheiden. Zy hebben niet zodanig een afgezonderd
Staartje , als de Lang Gearmde Polypen
, maar haar Ligbaam loopt allengs dunner
uit', tot aan den Voet, die een Knodsag»
tig Knopje heeft, waar mede het Schepzeltje
gewoon is z ig , gelyk de Bloedzuigers, ergens
aan vast te zetten* In dit opzigt komt het met
de Groene Polypen, welke door my hier eerst
foefchreeven zyn , taamelyk overeen: terwyi
die van'de volgende Soort, ’t zy uitgerekt, *t
zy ingekrompen, aan 'den Voet altoos meer dikte
heeft, verdunnende naar boven. Ten opzigt
van de Natuurlyke grootte verfchillen de Arm-
polypen niet aanmerkelyk. „ Het L y f beftaat
, , ook, gelyk in de overigen, uit een hol Ka-
,, naai ,• en de Armen zyn zo wel hol als het
„ L y f , (zeg t R o e s e L j) het welk inzonder-
, , heid zig alsdan zeer duidelyk openbaart, wan *
„ neer de Polypus dezelven intrekt en korter
5, maakt, en dan vertoont zig daar aan niet al-
„ leen die zelfde Oranje-geele Kleur, als aan
,, het Lighaam, benevens het heldereOvertrek-
G ‘ zei j