. Vfc' ’> fchrecven heb (*} , zig zelf Voedzel en on-
LXXXt". » der houd verfchaft, door middel van deeze
H oofd- „ Zuigers , die naar Polypen gelyken. Ik
STUK* „ meen, dat het een, zo wel als ’t andere,
ilndet*' w door dezelyen zyn Voedzel inneemt, heb-
3> bende geen anderen zigtbaaren weg, om zig
„ van den Afgang te ontlasten, dan dien ,
,, door welken de Diertjes, die ’er tot Aas
j, aan ftrekken, iDgenpmen zyn” . ,
Vervolgeqs neemt de Heer E l l i s de be-
fchryving van de uit- en inwendige gefteldheid
der Roode Zee-Pen door den Heer Bo-
ha Dsch over , doch daar zal ik ftraks van
fpreeken. In myn Verzameling berusten twee
gedroogde Zee- Pennen van deeze Soort, de
eene vier en een half Duim lang, in welke
het ongevederde gedeelte of de Schaft teil
minfte zo lang is als de Pluim, die naar evenredigheid
\yat fmaller .fchynt te zyn, dan m
onze Afbeelding.
HÉ. ( 3) Zee- Pen., die een Vleefchagtige Schaf t
fikfataU foef* * de» Steel wederzyds gevederd, en-.
Draadige. • I „ „ „
ii. 9XLi.' ' aaV/
&g. 3. -
(*) Zie dat Plantdier hier voor, bladz. 3 , befchree •
ven.
(3) Pennatula Stirpe fubcarnoia , Radii ütrinqué pennat3l»
Bafi Tentacalis duobus Filiformibus. Syst. Nat. Xir. E l # 1
Phil. Trant. Vo l . LIII. T. 20. f. 15. B o c c . Rechercp*
€>* Obferv. Natur. Atnfterd. 1674. P* 284. T. p. 117, Na3»
tuurk.» Na/peur* en Aanmerk.. ibid. 1744» bladz. 251, ew,
aan zyn legin voorzien met twee lange VI.
uDrraaaaadesnn . LAXfdXeXelI*,
H oofde
De Heer E l l i s geeft ook de Afbeelding stuk.
van dit Schepzel , door my overgenomen in Draad;#*
Fig. 3. Het is door den vermaarden Boc co-
n e voorgefteld als een Bloedzuiger, die de ei»
gentlyke Zwaardvisfchen (*) in de Middel-
landfche Zee geweldig plaagt. Men ziet ligt,
dat hetzelve niet wel tot eenig ander Geflagt
van Dieren t’huis te brengen ware , dan tot
de Zee-Pennen. By ouder Autheuren was
daar van , doch niet duidelyb, gefproken.
Doorgaans is de langte van dit Schepzel, zo
Bo c c o NE zegt, vier , doch fomtyds wel zes
Duimen. Het Lighaam is langer dan de Hals
en de Staart , gelyk hy het gepluimde deel
noemt. De Hals, zynde het kaale dunne End,
is witagtig , Kraakbeenig en doorfchynende,
hebbende de gedaante van een Snuit. De Staart
is wederzyds voorzien van een menigte door
elkander gevlogten Haairtjes , die de figuur
maaken van een Pluim , welke allengs naar ’t
end verkleint. Daar de Pluim begint, zyn aan
’t Lighaam twee Kraakbeenige Knobbeltjes en
aan de andere zyde twee Kraakbeenige Vezer *
len, naar Viool-Snaaren gelykende, langer dan
het Lighaam. Dit is ondoorfchynende , van
zelf-
(*) Zie het VII. Stuk van deeze Kat. Histtrk, bladz.
X. d e e l , xvill. Stuk.