Afde’ ’* befta£U: uit een plat, Vliezig Lig;
lxxxu!"* »* ^aam > van gelyke breedte, dat van vooren
Hoofd- 33 geknot is , van agteren allengs in een fpitfe
stuk. }> p unt verdunnende, uit Leedjes famengefteld
v en door dezelven aan den Rand Zaagswy-
„ ze getand. De kanten zyn in deeze Liqt-
v worm geplooid , en ieder Oppervlakte o f
platte Zyde met v y f Streepen in de langte
„ uirgegroefd. De Leedjes zyn in deeze Soort
,, zeer kort , zo dat de breedte dikwils tien-
„ maal zo groot is als de langte. Men ziet
„ alleenlyk één Mondje, naar den Grondfteun
„ toe, aan deszelfs platte zyde, gelyk iq de
„ andere.
„ Zeer zeldzaam wordt in Sweeden deeze
j, Worm in Menfchen waargenomen, doch is
„ in Honden zeer gemeen. Hy komt in langte
39 eQ geftalte met den voorgaanden overeen,
,, doch verfchilt daar van grootelyks door de
9, breedte van de Leedjes ten ópzigt van de
„ langte. In deeze Soort vertoonen zig geene
„ Darmswyze windingen, terwyl men hem
„ tegen ’t Licht houdt, maar alleenlyk twee
,, donkere Stippen o f ook geen één. Hier m
„ neemen w y , bovendien, flegts één Mondje
je waar. De Randen zyn meer gegolfd,
,, om dat de Leedjes meer breedte aan de kant
„ dan in ’t midden hebben. Eindelyk befpeu»
„ ren wy ook, omtrent het geknotte End,
„ altoos twee donkere Stippen, die daar uit
%t voortkomen , dat, terwyl de Worm zyn
„ Kroost
,, Kroost aflegt en dus een Leedje van
„ wordt afgerukt , als twee Zenuwen wor*IxxxlI>'
,, den afgebroken. Aan het dunfte End zynHooFD-
„ dwarfe Streepen, en Leedjes zo klein, datSTUK-
,, menze met het bloote Oog naauwlyks ont-
„ dekken kan. Terwyl hy levendig is en zig
,, uitrekt, wordt hy op deeze en gene plaat-
„ fen Draadagtig dun , en op die plaatfen
, , worden de Leedjes zo fmal, als zy na het
„ Iterven breed zyn. Bovendien is deeze
„ zelve Worm van binnen overlangs dikker
„ dan de voorgaande, zo dat ’er als een Ruggegraat
fchynt door heen te loopen, doch
,, aan de kanten is hy even plat als die. Ten
„ laatften moet men in aanmerking neemen,
„ dat hy de breedfte is onder alle Soorten, en
„ dikwils eens zo hreed als de tweede. Ver-
,, fchc'idene maaken gewag van zodanigen,
„ van een Vinger breed.”
De Heer B o n n e t , te Geneve, zo vermaard
door zyne nafpooringen en ontdekkingen
in de Natuurlyke Historie, heeft, als gezegd
is , aan het dunfte End, dat Draadagtig uitloopt,
den Kop waargenomen in deeze Soort
van Lintworm. Dezelve , zegt hy , fcheen
famengefteld te zyn als uit vier Enden van
Jagthoorens, eindigende in een va alen Krans,
metveele zwartagtige Stippen, die in ’t midden
een Opening had, als’t ware met witte Vezelen
gekleurd. Door ’t bloote Oog vertoonde
deeze geheele Kop zig als een zwarte Stip;
L 5 maar