VI. zelfftandigheid als Vel of hard Leder, roet een
l S xi menis te dwarfe Rimpels of Plöoijen, gelyk
Hoofd- ‘men in de Pisfebedden o f Rupfen waarneemt,
s tu k . die zig duidelyker en regelmaatiger , wanneer
Draaiige,Het Schepzel gedroogd i s , vertoonen. Het
Lighaam is rond en byna van dikte als de
Schaft van een Schryfpen, doch dunner of dikker
naar reden van de langte. Men wordt aan
het Dier geen Oogen o f Kop gewaar: mooglyk
dient de Snuit, die hol is als een Pypje,
aan ’t zelve voor Kop. Dezelve beftaat uit
een hard Vlies, in Kleur met het Lighaam ver-
fchillende. Mooglyk dat de Kop, door dit
Schepzel van den Zwaardvifch af te rukken ,
in deszelfs Vleefch zitten blyf t : want men
vindtze met de geheele Snuit door deszelfs
Vel ingedrongen, welke dan vol Bloed is ,
wanneer menze ’er uit haalt, zittende zo vast
in ’t Vleefch als een Fret o f Boor in het Hout.
Z y komen niet voor, dan op de plaatfen, welken
de Vifch met zyne Vinnen niet bereiken
kan, en ’t is te gelooven, dat zy ’er een groo-
te plaag voor zyn.
B o c co n e hadt, te Mesfana op Sicilië, een
van deeze Bloedzuigers ontleed, en daar in
vier Vaten, als Darmen , waargenomen, die
vol waren van een dik Vogt , loopende van
’ t eene End des Lighaams tot aan bet andere.
Deeze dagt hy als Pompen te dienen, tot de
uitzuiging en inneeminge des Bloeds. Te Avig-
non nam hy vervolgens waar , dat van deeze
Vaat*
Vaatjes twee dikker dan de anderen waren, en VI.
allen met een foort van Middelfchot bedekt. l x x XI.
De byhangende Draaden waren hol, dienende Hoofd*
waarfchynlyk voor Vinnen tot beltuuring en deSTÜK*
gepluimde Staart tot de beweeging o f voort* ^raadisu
gang van het Schepzel in ’t Water. Mooglyk
zouden ook die Draaden tot vasthouding aan
den Vifch kunnen dienftig zyn. Ingewanden,
gelyk Hart , Lever , Mi lt, heeft hy ’er niet
in gevonden , maar ’er zat een Luis van aan-
merkelyke grootte aan , die zig in onze Afbeelding
by het Sterretje vertoont.
Deeze Luis, zegt Boccone, hadt de grootte
van een Erwt, met eene Opening, waar uit
een menigte van gedraaide , ruige en haakige
Vezeltjes voortkwamen, welken hy hieldt voor
leevende deeltjes van deeze Luis, gelyk aan
die der Zee-Eikelen van Ronde l e t iüs .
Ik befluit hier ui t , dat het geen Luis, maar
een klein Zee-Pokje is geweest, een Luis genaamd,
op de zelfde manier, als men zekere
Soort van Zee-Pokken Walvifch-Luis genoemd
heeft, thans Walvifch-Pok (*),
(4) Zee-Pen, die een Vkezige Schaft heeft ; iv.
* udcefnb PruTbraa*t ala
Roode*
(*) Zie het XV. St u k deezer Nat. Historie, bladz. i n ,
(4) Pennatula Stirpe Garnofa , Radii pennatH, Pinnis im-
brjcatis Isvibus. Syst. Nat. XII. Penna rubra. Uo h a d s c h ,
Mar. 101* T. 8. f. i - 3, E L Li s . Fhil, Trans. V ol-.
LUI.