Vh
A fdeel.
LXXX.
H oofds
t u k .
Ceele
Folypus,
.De afge.
fneeden
Armen
worden
Polypen,
Werk ten duidelykfte met Afbeeldingen opge»
helderd £*). Hy deedt zulks aan de Staart zo
wel als aan het boven-End, en door een fpoe-
dige herftelling kwam daar uit in negen Dagen
een Polypus met drie Koppen en zes Staarten
voort. De eene .Kop hadt zes , de twee
anderen ieder v y f Armen. Het getal dér Armen
was grooter in een Monfter met twee
Staarten en agt Koppen, 't welk door hem van
deezé zelfde Soort gêvormd werdt; alzo hetzelve
’er twee- en - twintig hadt.
„ In alle deeze Proeven (zegt hy) was het
„ byna onvermydelyk, dat ik niet menigmaal
„ de Polypus ettelyke Armen affneed. In ’t
„ eerst gaf ik daar weinig agt op, doch toen
4, my eenmaal zulk een Arm, dien 4k by toe-
„ val met een Polypus in een Glaasje gébragt
,, had, in *t Gezigt kwam, trok het myne op-
,, lettendheid naa zig , dat die Arm met het
„ eene End gehecht was aan den bodem van
,, het Glaasje, en het andere opwaards geftrekt
,, hield, zynde het eerstgemelde het dunlte
, , End. Deezen Arm dus eenigen tyd be-
„ fchouwende, wierd ikeindelyk gewaar, dat
,, dezelve zig verfcheide maaien infrok en we-
„ der uitftrekte , en dus niet geheel zonder be-
, , weeging was. Naauwlyks had ik dit waar-
„ genomen , o f ik fneed meer zodanige Ar-
„ men van myne Polypen a f, die ik ieder in
» 'e
- 't byzonder in Glaasjes naauwkeurig waar- V&
‘ nam, bevindende eindelyk, dac uit dezelven Lxxx/
ook nieuwe en volkomene Polypen groei-Hoofd-
" * den. Hier mede, echter , ging 'het wat stuk.
„ langzaam toe , aangezien onder tien Armen
, , naauwlyks één, op die wyze, tot Geftalte-
,, wisfeling kwam. Dit mag ook de reden
„ zyn, dat de Heer T r e m b l e ï in deezen
,, niet even gelukkig is geweest,”
' Dat de Polypen aan zekere Luis ^ Ziekte
onderhevig zyn, hadt deeze Autheur reèd^op-m^deeze
gemerkt j doch R o e s e l nam , bovendien, ieni(^
aan haar Lighaam zeker Uitwas waar * het
welk tot een rond , ruig Bolletje aangroeide ,
en , wanneer hetzelve- afviel, dan ftierf de
Polypus. Hier op kwam hem in gedagten, of
dit Bolletje ook een Eytje. mogt zyn o f een
Eijer - Nestje , doch , niettegenftaahde hy
veele zodanige Bolletjes, eenige Maanden
lang, by wylen met alle zorgvuldigheid be-
fchouwde, nam hy ’er doch geene verandering
in waar. Zy zyn verfchillende van de Blaasjes,
die hem aan het Lighaam 4er Polypen ,
eer dat zy met Luizen bezet waren, voorkwamen,
en derhalve verbeeldde hy zig , of dezelven
ook, gelyk in de Schildluizen der. Oran*
jeboomen , een foort van Moer- Luizen mog-
tenzyn. Voor het overige hadt hy waargenomen
, dat de meefte Polypen, voor het aankomen
van de Dood, zig als een Kogel famen-
trekken, zonder dat men ’er enigen Arm meer
G 3 aan
I. d eel . XVIII. STUK.