AfdIebl aan£eweezen f met en benevens het voorgaan*
LXXX. fcbynt buiten twyfeling te (tellen, dat het
H oofd* Lighaaiïi van de Polypen een hol Kanaal z y ,
stuk. niet een Mond voorzien. De Heer P a l l a s ,
niettemin , wykt van het gemeene Gevoelen
a f, zeggende, van denkbeeld te zyn, dat de
Polypus niet van Natuure hol zy , maar, door
het inneemen van Voedzel uitgehold worde. Ik
geloof, in tegendeel, dat hy door dat middel
zyne Natuurlyke holte kwyt raakt: want die
verbaazende opzwelling, welke de gedagte
Tekenaars in Plaat vertoonen, kan naauwlyks
plaats hebben , zonder. eene geheel opvulling
van de Holte, welke in deszelfs Lighaam
plaats hadt. ,, Zyn Ed. verbeeldt, z ig , dat
,, degeheele Polypus uit Merg beftaa, ’t welk,
„ als ’er het Voedzel o f Aas tegen aankomt,
,, even als Wafch voor de drukking van den
,, Vinger wykt en dus uitgehold worde, rond-
„ om de ingedrongen Spyzen famenloppende’V
Een Gevoelen, waarlyk, dat tegen de Grondregelen
der Werktuigkunde ftrydt;want, waar
is de drukkende oirzaak . en hoe zal men de
indringing van het Voedzel begrypen, zonder
eene Zuiging te onderftellen en deezè wederom
kan geen plaats hebben zonder eene Buisagtige
holte. Anderszins, immers ook, zou het Aas,
even gemakkelyk , aan de zyden van het Lighaam
, overal, weder kunnen uitgaan. De
verdeeling der Hoofd- en Voet-Enden van
de
de Polypen' en daar door veroirzaakte ver- VI.
menigvuldiging der Hoofden en Staarten , zo
min als de aangroeijing der Armen, zou geens- hoofd*
gins plaats kunnen hebben , indien de Poly- stok*
pus geheel uit eene Mergagtige zelfïtandig-
heid (zyn Ed. zegt Parenchyma) beïtond, die
j&ig om het Aas vormde.
Maar , „ hoe zoude anders een overlangs
„ doorgefneedeu Polypus , op ftaandè voet,
„ met ieder gedeelte kunnen zwelgen, en de
„ Spyzen bergen in eene geflootene Holte: ’t
„ welk echter niet zeldzaam waargenomen
„wo rd t ” ; zegt de Heer P a l l a s . De
Waarneemers; inderdaad, getuigen zulks (* ) ,
en het is verwonderlyk ; doch het kan ,myns
oordeels, even zo goed verklaard worden,
wanneer men hét Lighaam natuurlyk hol onderhielt
te zyn. Daar heeft zekerlyk eene
Veerkragtigheid in hetzelve plaats , door welke
de Wanden van een overlangs doórgefneeden
Polypus zig aanftónds zullen fluiten , om het
Aas te ontvangen; ’t welke , indien het Lighaam
geene holte had , naar alle verbeelding
door de Wond zoude moeten uitglippen. De
geweldige uitrekkingen en inkrimpingen, als
ook de oneindige verandering van postuuren,
benevens de werking der Armen, en wat dies
. meer
(*) Zie onze Natuurlyke Historie der Gemeene Polypen,
agter 't Werk van Ba k e r , genaamd Nuttig Gebruik vatt
’ ( Mikrotkfiop* Amst. 17*6. Bladz. 488.