VI. maar het Mikroskoop ontdekte eene indrukking
h S x a . tus^chen de gezegde Knobbeltjes of Tepeltjes.
H oofd- D us ontbrak *er dat Gedraalde Snuitje aan, ’t
stu k. welk de Heer P a l l a s aan den Kop van ee-
nen Waterblaas - Lintworm , zogenaamd, uit
de Lever van een Muis , waargenomen hadt,
en dat zyn Ed., uit de Lintwormen van Paar»
den, geleerd hadt, altoos in de breede Lint«
worm te ontbreeken (*_).
1V. (4) Lintworm , met de Mondjes op zyde te-
TfMta gen elkander over.
Canina*
Smalle
K cxjulu De eerfte Soort der Lintwormen, thans be.
‘f ;s, 4,*fchreeven , onthoudt zig , volgens de laatfte
vermaaning van onzen Ridder, in de Darmen
van Zoogende Dieren en Visfchen: de tweede
in die van Zoogende Dieren; zo ook de
derde. Hy verftaat door Zoogende Dieren, de
Menfchen en de zogenaamde Viervoetige Dieren
van allerley foort. Aan deeze vierde Soort
fchryft hy de zelfde woonplaats toe, als aan
de tweede en derde, en noemtze niettemin
by onderfcheiding, de Honden-Lintworm; gelyk
de Heer P a l l a s ook gedaan hadt; doch
dee-
(* ) MUctll. Zoölegka. Hag* Com» 1766 p. 171.
{4) TAnia Osculis marginalitms oppofitis. Faun, Suec. 2265.
Amcen, Acad. II. p. 8i. T, I. f. 4« JlCl* Stockholm. 1747. T.
V. f. a. R d i s c h . Ois, p, 84. Tasnia Canina. P a l i .
Zoipb. p, 408. Honden-Worm. Lyst [der Plantd. bladz,
JTI4*
deeze gaf ’er huisvesting aan, in de Darmen VI.
van Honden, Wolven, Katten, en misfehien
ook van Menfchen. Zie hier wat dienaan* ho o fd *
gaande, in het meermaals gedagte Vertoog stu k.
van deD Heer nu B o l s , gezegd wordt, Smalle,
„ Daar is een Soort van Lintworm, welke ,
„ behalve de boven reeds gemelde , ook ge-
„ meenlyk in Hondenden zeer dikwils inMen-
,, fchen gevonden wordt. Deeze overtreft in
,, grootte naauwlyks de dikte van een dunnen
„ Draad, zo veel wy hebben mogen waar«
„ neeuien; weshalve het nog in twyfel ftaat,
,, of dit een nieuwe Soort , dan liever *hec
,, j ong van de een o f andere zy. Men onder-
„ fcheidtze van de overigen door haare helder-
,, heid, zonder donkere Stippen binnen de
„ zelfftandigheid te hebben , en dat haare li-
„ niaale Leedjes byna een Duim lang zyn;
,, dus twintigmaal langer dan breed , en dat
,, het voorfte deel geenszins gerand is, gelyk
„ in de voorgaande Soorten. Niettemin is
„ deeze Worm platagtig en derhalve tot dit
,, Gellagt behoorende. Dat hy van een Leed-
„ je van de derde Soort voortkome, ismoeie-
„ lyk te begrypen; dewyl de evenredigheid
„ der langte tot de breedte zodanig verfchilt.
„ Dat hy afkomftig zou zyn van de eerfte
,, Soort, is ook niet te denken, wegens de
„ doorfchynendheid en. dat de Leedjes van
„ vooren niet gerand zyn ; om van het Mond-
,, je niet te fpreeken, ’t welk zeer moeielyk
„ in