XX B E R I G T
Ik zal op de Voorrede geen verdere* Aanmerkingen
snaaken , dewyl zulks wederom van zyn
Ed. als Onhcufchheid, o f , ’t geen nog verdergaat,
als eene uitwerking van JVraakzugt, mogte op-
genomen worden. Alleen zal ik hier plaatzen, ’c
gene zeker Heer my dienaangaande fchryft. „ Het
„ Boekje van den Heer B o d d a e r t hebbe over
„ weinige Dagen gekreegen, en, behalve deover-
,, groote menigte van Drukfouten , zo agteloos
„ bevonden, als UEd. meldt. Doch, behalven
„ dat, heb ik uit de Voorreedegeleerd, (hebben-
,, de nog geen tyd gehad het Werkje zelf te lee-
, , z e n , ) dat de Berberis, Doornbes, Moerbei jen,
,, Aalbes, Aardbey, Morellen, enz. roode Bloemen
„ draagen , pag. X X X V I I : hier zyn die wit of
„ groenagtig. Dat de Kamfer, Laurier, enz, in
,, Smaak en Reuk met de Kaneel en Foely over-
,, een komen, pag X X X IX . Dit is by ons ook
„ zo niet. Ik zal van de Zomer inmiddels met
„ groote vreeze Kropflade enz. eeten : want de.
„ zelven geeven, gekwetst, een Melkagtig Sap
„ uit, en de Planten, die dat doen, zyn volgens
„ zyn E d. Waarfchouwing Vergiftig : zie pag.
„ X L V .
Hoe ook dit Werkje een Vertaaling genoemd
kan worden van het Samenftel van den Ridder
L i n»
L inn^ us, gelyk men zo ruimfchootig doet(*j,
kan ik niet begrypen. Het eerfte begin, ten min-
fte, dat den Menfch betreft, g elykt’ er in ’ tgeheel
niet naa. L inn^ us heeft maar v y f Verfchei-
denheden van Menfchen, en van den Heer B o d-
DAERTz yn ’er wel dertien uit Bu ff on opgerekend.
Vervolgens zyn de befchryvingen, welken
de Ridder zo omftandig van fommige Soorten
g e e ft, , geheel weg gelaten, welken men, boven
en behalve de Kenmerken , in deeze myne N a -
tuurlyke Historie v indt. ’t Is derhalve ongegrond,
dat Werkje eene Vertaaling, wat zeg ik een nieuwe
Vermaling , naar welke de Liefhebbers lang
gewenfcht hadden , fe noemen van het gedagte
Samenftel der Natuur, o f eene Nederduüjche Uit-
gaave van hetzelve, daar men meermaalen op ge-
dagt zou hebben en die eindelyk thans aan ’t licht
nekomen ware : want dat alles is in deeze myne «3N
atuurlyke Historie vervat.
W a t , voor het overige, de Kenmerken betreft,
'vind ik reeds in de eerfte opflag, bladz, 5 , in die
der Aapen in ’t algemeen, een groote mistasting,
wel-
( * ) Zie de Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroefeningen.
II Deel. N. 4. bh 156.
** 4
■
•l£
■