A f m e l . 3’ reltJ’eS grooter» aan de jongere kleiner; doch
ixxxni. *» z*tfen aai? de laatften digter by elkander.
hoofd- ., Door wat Middel o f WerktmV, nu <*e-
- Oirzaak *» f chieden deezes Diers beweegingen ? Dit
« n - , , is zeer moeielyk, ja voor my onmooglyk
siug.wee' »> te doorgronden. Men zou mogen denken,
s, dat die beweeging van de gedagte Wratjes
s, voortkwam , die dus zelf eene beweeging
*, in ’t Water zouden moeten hebben, of-
*» fchoon wy dezelve met onze Oogen niet
i, konden waarneemen. Alles , wat ik heb
kunnen zien, komt op *t volgende uit.
Wanneer zig het Dier beweegt, zo zyn alü
lede kleine onzuiverheden welke zig in ’t
,) Moeraswater bevinden, in eene geduurige
- >, Cirkelswyze beweeging rondom deszelfs
j, Lighaam ; byna gelyk men de Watervloo
„ (Monoculus) zig in *t Water ziet bewee-
5> Sen’ Hier uit zou men bykans oordeelen,
dat die kleine Wratjes, de eenigfte naar
Si Ledemaaten gelykende Deeltjes, welke men
j», aan deeze Schepzelen waarneemt, eene
si voor ons onzigtbaare beweeging moeiten
hebben, door welke het zwemmen van dit
3i Diertje werdt te wege'gebragt. Doch dit
„ is maar een bloot vermoeden
Jongen» ” In deeze Klootdiertjes ziet men niets dat
>s naar
' Heer I! a k e r fchryft die beweeging aan zekere
Haairtjes toe, welken B. ó f, s E i. 'er niet aan vondt, en deeze
fchynen ook dciot ö e G e e r niet waargenomen'te zyn.
d è K l o o t d i e r t j e s . if?5
1 y
„ naar Ingewanden gelykt, maar zy bevatten VT.
„ verfcheide kleine Balletjes , die als ’t ware lxxxu r*
,, Kogelrond, en volkomen van eenerley ge- H oofd. ’
„ Halte als de grootere, doch kleiner zyn. stuk.
„ Menigmaal zyn dezelven groen : nu eens Kogddicn-
,, donkerer en dan v/ederom helderer. Deeze/ff*
„ kleine Bolletjes zyn de Jongen van het
a, Klootdiertje, en zy leggen in deszelfs Lig.
„ haam ongeregeld, digt aan de Oppervlakte,
• doch altemaal zonder beweeging '(*), Hun-
„ ne uitwendige Huid is, even als die van de
, Moer , met kleine verhevene Wratjes o f
,, Stippeltjes b ezet, die niet in allen even
,, groot, maar naar den Ouderdom grooter
„ of kleiner zyn , gelyk men in de nevensgaan-
j, de Afbeeldingen kan zien. In eene zelfde
„ Moer zyn alle de Jongen even groot; doch
, , niet even menigvuldig. Veelen hebben ’er
vyf , gelyk by Letter b ; anderen agt, ge-
„ lyk
(*) Wyleti dé Heer R ö d e r e r , metkt K a e s t n e r
by de Vertaaling aan, heeft in zyn laatfte Voorleezing, in
het Koninglyk Genootfchap der Weetenfchappen te Göttin-
•gen, ia ’t jaat 1763, opgeinerkr, „ dat in de kleine en by-
„ na Mikroskoopiiclie Diertjes , dikwils niet de werktuigen
, der Voeding maar die d«r Voortplanting het eerst gevormd
,, worden en dikwils bykans het gebeele Dier uitmaaken*’.
Doeh dit zegt niets. In zo verre wy niet weeten, welke de
Voedende Deelen zyn, die ’er doch moeten plaats hebben ,
kunnen wy niet oordeelen, hoe veel ruimte dezelven van
het Lighaam inneemen ; veel min , wanneer zy gevormd
worden.
M 5
I. DEEL, X t llL STUK»